Al na de eerste zware berggevechten aan het dolomietenfront van juni 1915 kwamen de eerste zwaargewonden in Bruneck aan. De gevechten op de Col di Lana zorgden snel voor honderden slachtoffers. De Col di Lana is een berg in de Dolomieten ten oosten van Livinallongo del Col di Lana in het noordwesten van de provincie Belluno. Gedurende de oorlog lag de berg nabij de Italiaans-Oostenrijkse grens en werd er op zijn bergtoppen hevig gevochten. Op 17 april 1916 werd met 5 ton dynamiet een groot deel van de top opgeblazen waardoor plusminus 120 Oostenrijks-Hongaarse militairen het leven verloren. De bijnaam van de berg is dan ook Col di Sangue, of Bloedberg. De kraters, loopgraven en gedenktekens op de berg herinneren vandaag de dag nog aan deze periode.
De gewonden van de vele gevechten op de Col di Lana kwamen toen terecht in de ziekenhuizen van de stad Bruneck (Italiaans: Brunico). Brunico is nu een stadje in de Noord-Italiaanse autonome provincie Bozen-Zuid -Tirol, voor de oorlog was dit Oostenrijks gebied. De geschiedenis van Zuid-Tirol als onderdeel van Italië begon pas in 1919. In dat jaar werd het gebied ten zuiden van de Brennerpas afgescheiden van Oostenrijks Tirol en aan Italië toegewezen.
Veel van de gewonden in Bruneck overleefden hun verwondingen niet en om het steeds toenemende aantal overleden militairen te begraven moest een geschikte plaats gevonden worden. De commandant van de eenheden bij de Col di Lana – Pustertal (Pusterdal), General der Infanterie Gangaraju, kreeg van de burgemeester van Bruneck, Josef Schifferegger, een stuk grond op de nabijgelegen lariksheuvel van de Kühbergls ter beschikking om er een militaire begraafplaats aan te leggen. Het plan voor de begraafplaats werd ontworpen door architect luitenant-kolonel ingenieur A. Bechtold uit Bregenz, maar het was luitenant-kolonel ingenieur Herbeck die de werkzaamheden overnam en liet uitvoeren. De inwijding van de nieuwe militaire begraafplaats, die toen 46 graven telde, vond plaats op 4 juli 1915. Heel wat burgers van Bruneck namen toen deel aan de aangrijpende ceremonie. Quasi elke dag werden nieuwe graven gedolven voor de vele oorlogsslachtoffers. Tegen Allerheiligen van hetzelfde jaar lagen hier al honderd militairen begraven. Op deze bosbegraafplaats kwamen bij de eerste dodenviering van Allerheiligen 1915 heel wat militairen en burgers deelnemen aan de eredienst. In de duisternis van het bos en met het licht van de vele honderden kleine kaarsjes op de graven was de stemming erg ontroerend.
Tegenover de Ursulinenkerk in Bruneck werd een kleine houten kapel gebouwd, van daar werden de overleden krijgers met militaire eer en met de klanken van een muziekkapel naar hun laatste rustplaats begeleid. Tegen het einde van november 1918 lagen hier op de Kühbergls in 719 eenmansgraven en in 15 massagraven 669 Oostenrijks-Hongaarse militairen, 45 Rijks Duitsers van het Duitse Alpen Corps, 7 Roemenen, 13 Serviërs, 77 Italiaanse krijgsgevangen en 103 Russische krijgsgevangen. Afhankelijk van het geloof van de afgestorvenen kregen de graven een katholiekkruis, een Joodse Davidster, een halve maan voor de Moslims of een dubbelbalkenkruis voor Russisch-orthodoxe slachtoffers.
Terwijl aan het front de oorlog woedde heerste vrede op het Waldfriedhof. Vriend en vijand werden naast elkaar begraven. De Italiaanse gevangenen lagen nu in vrede naast hun Oostenrijks-Hongaarse vijanden. Er werd ook geen onderscheid gemaakt tussen de vele religies. Sommige bezoekers staan zelf vandaag nog verbaasd over de bezonnenheid en tolerantie die men hier toen hanteerde.
Uitgezonderd een gering aantal smeedijzeren kruisen werden alle grafkruisen, en zelfs de poorten naar de begraafplaats, kunstvol uit hout vervaardigd. De vaak enigszins vreemd uitziende kruisen en de houten structuren op de graven en de begraafplaats zelf, werden in de oorlog gemaakt door Russisch en Servische krijgsgevangenen. Het aanleggen en het onderhoud van het dodenoord gebeurde door diezelfde gevangenen maar wel onder toezicht van Oostenrijks-Hongaarse manschappen. De gevangenen konden er niet alleen hun technische vaardigheid in kwijt, maar ook de tradities van hun vaderland kwamen in hun werk naar voor. Het diepe geloof van deze mannen, die voornamelijk tot de orthodoxe kerk behoorden, vormde mee het beeld van deze militaire begraafplaats. Naast de kapel in het Tschurtschenthalerpark, bij de Ursulinenkerk, die voor de inzegening van de overledenen werd gebruikt werd in 1915 ook op de begraafplaats zelf een bescheiden houtenkapel gebouwd.
In november 1918 werd Tirol, en dus ook Bruneck, in de chaos van het oorlogseinde overrompeld. Duizenden huiswaarts kerende militairen en krijgsgevangenen trokken door de vallei naar huis. Veel van hen overleden als gevolg van de ontberingen en honger. Dat was ook het lot van veel gewonden die in de laatste dagen van de oorlog in de lazaretten van Bruneck werden binnengebracht. Na de oorlog (aan het Italiaans front eindigde die op 4 november 1918) werd de toestand nog onoverzichtelijker en klapte de verzorging van de manschappen en vooral van de gewonden volledig in elkaar. De massagraven die in de nadagen van de oorlog werden aangelegd zijn getuigen van deze verschrikkelijke situatie.
Na de oorlog kwam eindelijk rust op de militaire begraafplaats. De burgers van Bruneck voelden zich verantwoordelijk voor het dodenbos en namen de zorg van de vele graven op zich. In 1919 werd in Bruneck een vrouwencomité opgericht (Frauenkomitee Waldfriedhof) die zich inzette voor de aangelegenheden van het Waldfriedhof. Met vreugd en nederigheid gingen de vrouwen aan de slag. Een werk dat vandaag nog steeds met dezelfde toewijding en overtuiging uitgevoerd word. Het was de verdienste van dit vrouwencomité dat de begraafplaats de tand des tijds heeft overleefd. Door talrijke vrijwillige donaties van over het hele land, en dat ondanks het feit dat de mensen na de oorlog heel wat andere zorgen hadden, bleef het Waldfriedhof een vreedzaam gedenkteken.
Na de machtsovername van fascisten kende de regio en de begraafplaats wel moeilijke momenten. Een hoogtepunt van het stil verzet tegen het regime van Mussolini was de viering op de begraafplaats van Allerheiligen 1938. Ondanks het expliciete verbod om Duitse liederen te zingen klonk toen, precies als op geheim bevel, uit duizenden kelen het ‘Lied des Guten Kameraden’! Enkele dagen later werden in Bruneck veel jonge mannen gearresteerd en in de gevangenis gegooid. Ze werden ervan beschuldigd het Duitse en verboden ‘Lied des Guten Kameraden’ gezongen te hebben.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in de lege graven van de gerepatrieerde Italiaanse en de Duitse doden andere gesneuvelden gelegd. Twintig militairen die tijdens W.O.II sneuvelden in Brunico en omgeving werden zo in het stille bos begraven. Het waren negentien Duitse manschappen en één Italiaanse officier. In 1960 werden voor de laatste maal militaire slachtoffers begraven op het Waldfriedhof. Het waren vier mannen uit Zuid-Tirol die in 1944 tijdens de gevechten bij Monte Cassino gedood werden en na de oorlog naar hier werden overgebracht. Deze laatste begravingsceremonie werd bijgewoond door honderden oud-strijders en repatrianten. De viering werd gekenmerkt door waardigheid en eerbied en dank voor de vrede.
Vandaag is deze bosbegraafplaats een rustig Memoriaal. Dankzij de hardwerkende leden van het vrouwencomité en andere vrijwilligers blijft het een plek van rust en bezinning. 100 jaar geleden werd Josef Andorfer hier ook begraven.