Het dorpje Wimille ligt naast het Wimereux, dat is een stadje gelegen aan de Opaalkust in Noord-Frankrijk. Al van in de vroege oorlogsdagen vorderde, huurde en bezette het Britse leger de ziekenhuizen en alle hotels in Wimereux. Het stadje lag in het achterland, ver genoeg van de frontstreek en ze hadden dringend nood aan allerlei hoofdkwartieren, opslagplaatsen, hospitalen enz… Het Grand Hotel van Wimereux werd ziekenhuis No. 14 en ving 70 Britse gewonden op. In de avond van 22-23 januari 1916 brak hier, als gevolg van een kortsluiting, een brand uit in het gebouw. De Britse brandweerlieden waren snel ter plaatse maar konden alleen hulpeloos toezien hoe het dak van het gebouw in vlammen opging, want ze konden hun Britse brandslangen niet aansluiten op de Franse watervoorziening, de diameter van aansluitingstukken pasten immers niet op elkaar. Gelukkig vielen toen geen slachtoffers.
Al vlug was er onvoldoende plaats in de hotels, daarom bouwde het Britse leger beetje bij beetje barakken en kampementen aan weerskanten van de weg naar Boulogne, van aan het Casino tot in Honvault. Vervolgens, in 1916, trokken ze ook barakken op ten noorden van Wimereux langsheen de weg naar Ambleteuse. Ook aan de randen van de kliffen werden gebouwen omgetoverd tot ziekenhuizen, die werden in annex uitgebreid met tenten en barakken. In de daaropvolgende winter van 1916-1917 liepen de hier gelegen veldhospitalen heel wat schade op tijdens een storm, vooral de tenten kregen het zwaar te verduren.
In de loop van 1917 kwam in Wimereux, op een plek die “ La Rochette” heette, ook een kamp voor Duitse krijgsgevangenen. De barakken werden omgeven met een drievoudige prikkeldraadversperring en kon 600 Duitse gevangenen herbergen. In 1919 werd zelfs het Algemeen Hoofdkwartier van het Britse leger in Wimereux gevestigd.
Vanaf oktober 1914 werd de omgeving van Wimereux en Boulogne vooral belangrijk voor de opvang van gewonden en zieken. In het dagboek van de Australische Matron ( directrice van de verpleging) Ethel Gray lezen we:
“ … tot slot eindig ik mijn verslag voor de staf met te berichten over de werkzaamheden van het verplegend personeel van het Australische algemeen ziekenhuis No. 2, dat doe ik met lof voor het uitstekende werk dat er werd verstrekt door die verpleegkundigen. Ik kwam in de eenheid toe op 9 december 1916. De Winter 1916-1917 was zeer streng, de meeste van onze patiënten lagen er nog in tenten en het werk was er erg moeilijk. De intense koude en de bevroren waterleidingen, en ook het veelvuldig gebrek aan brandstof en kolen voor de kachels, zou een belangrijke reden geweest zijn om de ontevredenheid van het personeel op te hitsen, maar de verpleegkundigen negeerden al deze nadelen en werkten zonder klagen, ze deden hun plicht op voorbeeldige wijze en met een glimlach. In april 1917 hadden we onze eerste grote toestroom van chirurgisch werk. Na de zware gevechten van Vimy Ridge arriveerden de patiënten met honderden. Het werk was intens en zwaar, de konvooien en evacuaties arriveerden meermaals per dag, ondanks de toegenomen werklast stonden onze teams altijd paraat. Een van mijn grootste zorgen, afgezien van de verzorging, was vooral om ervoor te zorgen dat de catering voor het personeel en de patiënten voldoende was en dat het medische corps de gelegenheid kreeg om uit te rusten. Naast het verzorgend werk maakten de verpleegsters er ook een persoonlijke erezaak van om in deze pijnlijke uren het moreel van de patiënten op te krikken. Wanneer dit allemaal afgelopen zal zijn, kunnen we terug naar huis met de tevreden gedachte dat we onze taak aan de zijde van onze soldaten volbracht hebben en gewerkt hebben voor de bescherming van de vrijheid en het recht in de wereld. Matron E. Grey 16 maart 1919.”
Op 12 april 1918 bezocht de Australische matron-in-chief Dame Maud McCarthy, de hoofdinspectrice van de ziekenhuizen, het hospitaal N°32 en schreef in haar dagboek:
… “Deze eenheid is aanzienlijk verbeterd sinds mijn laatste bezoek en is nu bijna volledig opgebouwd met goed ingerichte en goed beheerde ‘huts’, (nissenhut is een noodonderkomen, bestaande uit een gebogen dak van golfplaat). De ziekenzalen geven de indruk in alle opzichten uitstekend te zijn en de patiënten worden zeer goed verzorgd. Alle kasten waren in orde en de bedden waren opgemaakt met zorg. De zalen waren gezellig opgesmukt met mooie wilde bloemen, de mess van de verpleegsters was uitstekend”.
Natuurlijk als we spreken van hospitalen dan beseffen we ook dat hier heel wat jongens, mannen en ook vrouwen hun laatste adem uitbliezen. De doden werden tot juni 1918 op het zuidoostelijke deel van de gemeentelijke begraafplaats van Wimereux begraven. Enkele van hen liggen ook tussen de burgerlijke graven. Vanaf juni 1918 was er geen plaats meer en werden de overleden uit de hospitalen van Wimereux naar de begraafplaats in Terlincthun (Wimille) overgebracht, dit oord werd omgedoopt tot het Terlincthun British Cemetery. Deze Britse begraafplaats ligt op een paar honderd meter van de Zuil van de Grande Armée, waar Napoleon geniet van het uitzicht op het zo ooit zo fel begeerde Groot-Brittannië.
De begraafplaats van Terlincthun bleef na de oorlog een ‘open’ begraafplaats die geïsoleerde graven en graven van plaatsen waar het onderhoud moeilijk te verwezenlijken was overnam. In Terlincthun rusten behalve de 4.378 stoffelijke overschotten – waarvan 3.380 geïdentificeerde - van Commonwealth militairen ook meer dan 200 strijders van andere nationaliteiten: Russen, Polen, Amerikanen, en zelfs enkele Duitse krijgsgevangenen. De grafstenen van deze doden onderscheiden zich door hun vorm en de inscripties. In plot IV rij C vindt men de laatste rustplaats van 46 personeelsleden van de Royal Air Force. Ze kwamen allemaal om in Marquise te gevolge van een Duits luchtbombardement uitgevoerd in september 1918.
Tijdens het begin van de Tweede Wereldoorlog in 1940 vonden er hevige gevechten plaats in deze omgeving. Wimille leed zwaar onder de gevechten die tussen 22 en 25 mei plaatsvonden in de omgeving van Boulogne, waar geallieerde troepen hevig verzet boden om zo de terugtrekking naar Duinkerke te dekken. In 1944 werd opnieuw gevochten in Wimillie. Ook de begraafplaats bleef niet buiten schot en raakte aanzienlijk beschadigd tijdens de oorlog.