Op 7 december 2012 werd in Vlamertinge een nieuw kunstwerk geplaatst. Deze creatie die getroffen, afziende paarden reflecteert kreeg de naam ‘Agonie’, wat zoveel betekent als de doodsstrijd. De strijd op leven en dood die de lijdende paarden moesten ondergaan in het niets ontziende oorlogsgeweld. Deze kunstuiting van Luc Coomans draagt in feite de universele boodschap uit dat de mens de hele natuur meesleept in zijn oorlogsgeweld. Het werk is een aanklacht tegen elke oorlog en vorm van geweld. Het beeldenwerk werd ingehuldigd op zaterdag 11 mei 2013.
Het ontwerp bestaat uit twee paarden gesmeed uit staal van 8mm, ze hebben een hoogte van 3,5 tot 4 meter en een gewicht van 500 à 600 kg per paard. De sokkel is ongeveer 2,5 meter hoog, op een talud van ongeveer 1,6 meter, wat de totale hoogte van het werk op bijna 8 meter brengt.
De afgebeelde paarden zijn gekwetst, en richten zich op in hun pijnlijke doodstrijd. Ze verheffen zich boven de ruïne van een woning. Deze twee paarden staan symbool voor de vaak vergeten plaats van de dieren in oorlogsomstandigheden, en creëren aldus een unieke waarde.
De locatie in Vlamertinge is goed gekozen en symbolisch belangrijk, de hier gelegen omgeving vormde de grens tussen de veilige zone achter het front naar Poperinge toe, en de hel van het front. Hoewel een rotonde vaak niet de beste locatie is voor een kunstwerk, was de rotonde aan de Noorderring met het kruispunt aan de Bellestraat in dit geval wél een goede locatie: historisch zinvol, zichtbaar en met veel passage. Al in 1915 was Vlamertinge zwaar beschadigd, de oorlog zou er gans het centrum wegvegen. Vlamertinge was net bereikbaar voor de Duitse artillerie en het strategisch station werd dan ook bijna dagelijks gebombardeerd. Hier aanwezige soldaten herstelden na iedere beschieting evenzoveel keer het spoor. De kerktoren, als potentiële uitkijkpost, was deskundig stukgeschoten. Poperinge - Ieper, met daartussen Vlamertinge, een afstand van nauwelijks 12 kilometer bracht de manschappen bijna letterlijk van de “Hemel” naar de ”Hel”. De Regio Vlamertinge was het einde van de beschaving. Hier marcheren door een bijna verlaten ruïneus dorp moet zeker beangstigend geweest zijn. De mannen betraden er de Ypres Salient, een abattoir voor een half miljoen militairen en duizenden paarden. Het werd stil wanneer de mannen langs het Christusbeeld op de Calvarieberg, net naast de kerk van Vlamertinge, naar de frontzone trokken. Aan beide zijden van de spoorweg loste men een bonte verscheidenheid aan oorlogsmateriaal, de hoeveelheden waren immens want de oorlog was gulzig. Hier werden de paarden klaargemaakt om zwoegend en zwetend zwaarbeladen karren naar het front te trekken. De opgeëist paarden kwamen van overal, zelfs vanuit Nieuw Zeeland, de andere kant van de wereld! Wanneer men nu door Vlamertinge rijdt dan ziet men er de wegwijzers van de Commonwealth War Graves Commission die ons de weg tonen naar de hier gelegen Britse militaire begraafplaatsen, maar dat er langs de Poperingseweg ook een paardenbegraafplaats ligt, dat weet bijna niemand!
Over het wel en wee van het paard tijdens de Eerste Wereldoorlog werd decennia lang weinig aandacht besteed. Pas in 2011 toen de film “War Horse” van Steven Spielberg in de bioscoopzalen verscheen kwam er wat meer aandacht. Wat in de film War Horse wel slaagde, lukte bij het overgrote deel van de oorlogspaarden weliswaar niet. In de film ontwijkt het paard Joey kogels en obussen, het springt haast soepel over de loopgraven en na een emotionele, spannende roller coaster volgt er dan nog een sentimentelere ontknoping. De bittere waarheid was weliswaar anders, naar schatting stierven er tijdens de Grote Oorlog zes tot acht miljoen paarden. De gemiddelde levensduur lag er op vijf weken. Hoewel de meeste paarden nooit meer zullen zijn dan een bijdrage aan een getal, toch zijn er een aantal paarden de geschiedenis in gegaan met naam en toenaam. Zo waren er de 'Old Blacks', dat waren zes paarden die de hele oorlog wisten te overleven, en als eer mochten ze dan in 1920 de wagen met daarin het lichaam van de Britse onbekende soldaat trekken. Naast hun historie was er o.a. ook nog het verhaal van het paard Roger, het dier werd tijdens de Slag aan de Somme, zonder ruiter, zwervend aangetroffen in niemandsland. Een Britse officier wist Roger te vangen en diende dan voor de rest van de oorlog als het paard van die officier. Diezelfde officier wist het paard uit de meest gevaarlijke situaties te houden en zorgde er na de oorlog ook voor dat het naar Groot-Brittannië kon. Hij kocht het dier af van het leger, zo kon Roger genieten van zijn pensioen bij The Horse Trust. Die organisatie werd in het leven geroepen om oorlogspaarden een welverdiend pensioen te gunnen. The Horse Trust bestaat nog steeds. Roger werd ongeveer 27 jaar en overleed in 1934.
Tien procent van de paarden aan het front waren van Canadese afkomst. Eén van die paarden, een vosmerrie met vier witte voeten, was Morning Glory. In 1915 werd Morning Glory naar Frankrijk verscheept. Samen met de 38-jarige luitenant-kolonel George Harold Baker kwam ze in Groot-Brittannië aan als lid van het 5th Canadian Mounted Rifles bataljon. Baker bleef aanvankelijk in Groot-Brittannië en trok later dan naar België. Morning Glory zelf moest naar Frankrijk en kwam er onder de hoede van een ander officier. Luitenant-kolonel Baker zag zijn merrie toch nog regelmatig terug. Op 5 mei 1916 schreef hij in een brief naar huis: "Gisteren zag ik Morning Glory weer. Ze ziet er goed uit, ik hoop dat ik haar een dezer dagen weer terug krijg." Die dag zou echter nooit komen want Baker overleed op 2 juni 1916 bij Ieper. Morning Glory overleefde de oorlog wel en dat mede het feit dat ze nooit op het slagveld werd ingezet. Dit was één van de redenen waarom Morning Glory terug mocht naar Canada. Generaal Dennis Draper, een vriend van Baker, zorgde ervoor dat Morning Glory naar huis kwam. In het begin mocht het dier op zijn landgoed verblijven. De merrie verhuisde later naar Quebec en overleed daar in 1936 op 26-jarige leeftijd. Op haar graf prijkt een gedenksteen met de tekst: "Here lies Morning Glory, a faithful charger who served overseas 1915-1918. Died 1936 aged 26 years." ( Hier ligt Morning Glory, een trouw oorlogspaard die overzee diende 1915-1918. Stierf in 1936, het was 26 jaar oud.)
Zo was er ook Orleans, een vospaard dat deel uitmaakte van de Indiase cavalerie. Tijdens een gevecht op 1 december 1917, in de omgeving van Pozières (Frankrijk), raakte Orleans gewond aan zijn hals en flank. De ruiter van Orleans, kapitein D.E. Whitworth, raakte ook gewond en tuimelde van zijn paard. Vervolgens raakte Orleans zodanig in paniek dat hij wegrende in de richting van het slagveld. Wat er met het dier gebeurde is onbekend, doch vermoedelijk zal haar story geen happy end gekend hebben? Kapitein Whitworth overleefde de oorlog wel en ontving een Military Cross. Om zijn verloren paard te herdenken en te eren, liet hij een olieschilderij van het dier maken. Dat schilderij werd later door Withworth gedoneerd aan het Britse National Army Museum.
Ook de belevenissen van het Australische paard Sandy konden teruggebracht worden tot een pakkende paardenstory. Sandy was tevens ook het enige paard dat terug mocht komen naar Australië. De bruin kleurige Sandy was de eigendom van de 54 jarige majoor-generaal Sir William Throsby Bridges (1861-1915). Majoor-generaal Bridges was de bevelhebber van de 1e Australische divisie die in 1915 ingezet werd tijdens veldtocht op Gallipoli. Bridges raakte gewond en overleed er te gevolge van zijn opgelopen verwondingen op 18 mei 1915. Hij was de eerste Australische generaal die stierf tijdens WOI. Bij de veldtocht op Gallipoli waren ruim 6.000 paarden betrokken. In mei vertrok een deel daarvan, inclusief Sandy, richting Alexandrië, Egypte. Sandy kwam daar dan onder de hoede van de Australische kapitein Leslie Whitfield. In maart 1916 werd het duo verscheept naar het Franse front. In 1917, om onduidelijke redenen, wilde de minister van defensie dat Sandy terug naar Australië overkwam. Het kan zijn dat het dier gewond was, want in mei 1918 werd het paard vanuit het Australische veterinaire ziekenhuis in Calais (Frankrijk) naar Groot-Brittannië overgebracht. Tijdens zijn reis werd Sandy vergezeld door soldaat Archibald Jordon. Archibald lag al sinds april 1917 in het ziekenhuis en was niet meer in staat om nog te dienen in het leger. Sandy verbleef er drie maanden in quarantaine en werd dan vrij van ziektes verklaard. In september 1918 werd het paard op een boot richting Melbourne gezet en arriveerde daar in november. Vervolgens mocht Sandy in Maribyrnong van zijn pensioen genieten. Het was in eerste instantie de bedoeling dat hij naar een andere locatie ging, maar Sandy werd blind en zwak. In mei 1923 besloot men om het verzwakte paard te laten inslapen. Zijn kop en een deel van zijn hals stonden jaren tentoon in een museum, maar momenteel is de kop in slechte staat en is daarom uit de collectie gehaald.
De in 2000 overleden Britse 103-jarige oud-strijder Alfred Henn herinnerde ook nog goed zijn paard Nelson. Tijdens een interview met de Britse krant The Daily Mail vertelde Alfred over zijn oorlogsavonturen. Alfred was de trotse ruiter van het paard Nelson, en tot aan zijn dood bewaarde hij een foto van hem en Nelson. Beiden dienden bij de Warwickshire Royal Horse Artillery.Uit het interview is niet duidelijk op te maken of het paard de oorlog heeft overleefd en wat er met hem is gebeurd. We kunnen wel concluderen dat Nelson een dapper paard was. Het paard had nog maar één oog, juist daarom werd hij Nelson genoemd, naar viceadmiraal Horatio Nelson. Nelson was een bekende Britse admiraal die gezien wordt als de belangrijkste Britse opponent ter zee van Napoleon Bonaparte. In 1794 verloor hij bij een gevecht in Corsica het zicht in zijn rechteroog van daar de gekozen naam voor het paard. Tijdens de strijd galoppeerde Nelson, met de vol bepakte Alfred Henn in het zadel, zonder enige twijfel richting het slagveld. De vijand schoot de aanvallers voor hem in de vuurlinie neer. Alfred herinnerde zich: "De infanterie moest de heuvel over. We volgden en toen we op de top waren was ik geschokt al die dode lichamen te zien." Als een soldaat ‘s paard gedood werd of dood neerviel, dan moest hij het hoefijzer van het paard afsnijden als bewijs voor zijn commandant dat ze niet alleen gescheiden waren door de strijd. Alfred moest Nelson volledig vertrouwen en deed dat ook zonder twijfel. "Op een nacht stopten de paarden plots halfweg het pad. Ze wilden absoluut niet rechtdoor lopen, ze draaiden op hun plaats, maar vooruit wilden ze zeker niet. Ik vroeg mij af wat er gebeurd was. Het was donker en we konden amper wat zien. Maar toen bleek dat in het gebied net een artilleriegranaat gevallen was. Er kwam rook op ons af en de muur was bedekt met stukjes vlees. Ik zeg je, het was verschrikkelijk om te zien, overal lagen er lichaamsdelen. De paarden hadden nog meer angst dan wij!”
Soldaten en paarden deelden niet alleen hun dagen in de strijd, maar ook de nachten brachten ze vaak samen door. Het was koud aan het front en vaak was er geen enkel soort van onderdak te vinden. Paard en ruiter zouden vaak samen in de modder slapen. Het hielp zowel de mens als het dier om zich te verwarmen!