Een vreedzame brandende kaars, hier tijdens een herdenkingsplechtigheid op Buttes New British Cemetery, gedenkt de doden. Maar dat zelfde vuur, weliswaar in vloeibare vorm, werd in de oorlog voor minder ingetogen doelen gebruikt. Het vloeibare vuur van de vlammenwerpers elimineerde haar menselijke prooien met een gruwelijke en pijnlijke dood!
Het zoeken naar een middel om het vuur als oorlogswapen te gebruiken en dat zonder dat er gevaar was voor de eigen troepen brengt ons een heel eind terug in de geschiedenis. De eerste beschrijving van iets dat doet denken aan de moderne vlammenwerper uit 14 - 18 dateert al van uit de Peloponesische oorlog in het jaar 424 v. Chr. Al in het jaar 200 v. Chr. werd door Ktesibios een dubbelwerkende drukpomp uitgevonden, die gebruikt werd voor het blussen van branden. Het was dus maar een kleine stap meer om dit instrument ook te gebruiken als vlammenwerper. Maar dan moest je wel beschikken over vloeibaar vuur. Met zocht verder en men vond uiteindelijk het beroemde 'Griekse vuur' dat voldeed aan de eisen van een behoorlijk krijgsmatige inzet. Na de 15de eeuw ging de kennis betreffende de bereidingswijze van het Griekse vuur verloren. In de 18e eeuw werd er opnieuw geëxperimenteerd met vloeibaar vuur. Zo ook in Frankrijk waar men per toeval een vloeibare brandmassa ontdekte die men uitprobeerde en testte als wapen. Het effect was echter zo afgrijselijk dat zelfs de meest geharde Krijgers met afschuw werden vervuld. Lodewijk XV verbood het gebruik van het wapen.
Vloeibaar vuur dook pas weer op in l904, toen verdedigden de Japanners Port Arthur met vlammenwerpers. Ook in Duitsland werd er geëxperimenteerd met vloeibaar vuur. De pyrotechnicus Fiedler had rond de eeuwwisseling de oeroude gedachte van het Griekse vuur verder ontwikkeld. Deze Fiedler was een oudgediende van de genie. Hij was onder de indruk van de belegering van Port Arthur en meende dat ook zijn uitvinding voor militaire doelen bruikbaar kon zijn. In het jaar 1905 bood hij het leger zijn vuurspuitapparaat aan. Nadat er beduidende verbeteringen waren aangebracht, werden deze apparaten in 1909 door een ingenieurscomité uitgeprobeerd. Na nog wat verdere aanpassingen werden de toestellen in de Genie Belegeringstrein opgenomen. Deze apparaten waren echter nog niet oorlogsklaar, maar dat bleek pas later. In het jaar 1907 vond in de vesting Posen een grote oefening plaats, waarbij ook de brandweercommandant van Posen, dr. Reddemann als compagniescommandant opgeroepen was. Deze Reddemann kreeg van de gouverneur van de vesting opdracht met zijn pioniers (genietroepen) door middel van een nieuw en verrassend brandmiddel de op het fort geplande aanval af te staan. Reddemann was vindingrijk en ontwikkelde er het basisidee van de latere vlammenwerper. Fiedler en Reddemann kenden elkaar niet, zij waren onafhankelijk van elkaar op hetzelfde idee gekomen, maar de oorlog zou hen samen brengen.
Meteen na het begin van de oorlog kreeg Reddemann de opdracht van het Ministerie van Defensie om zijn proeven weer verder te zetten en om zijn wapen zo vlug mogelijk aan het front in te zetten. Hij was intussen als brandweerman gepromoveerd tot hoofd van de brandweer in Leipzig en vormde daar uit 41 vrijwilligers, de meesten waren beroepsbrandweerlieden, een kleine experimentele eenheid die als 'Flammenwerfer Abteilung Reddemann' naar het front trok. De eerste vlammenwerper inzet vond plaats op 26 februari 1915 en werd uitgevoerd bij de Franse plaats Malancourt. Deze actie gebeurde nog met primitieve middelen. Op aanwijzing van Reddemann werden erin de loopgraven tien handdrukspuiten en twee gasspuiten ingebouwd, naast iedere spuit stond een ijzeren emmer die de brandstof bevatte. Na dit kleine succes werden de primitieve toestellen geperfectioneerd en dan vervolgens fabrieksmatig geproduceerd in de werkplaats van Fiedler. De Duitsers ontwikkelden twee modellen: een grote en een kleine. De grote zou slechts sporadisch gebruikt worden. Het kleinere model kon door de pionier op de rug worden gedragen. De Duitse kleine vlammenwerper werd door twee man bediend. Een soldaat droeg de omvangrijke brandstoftank en een kleinere tank met samengeperst drijfgas op zijn rug. Een tweede soldaat bediende de spuit die met een flexibele rubberslang van ongeveer twee meter was verbonden met de brandstoftank. Richte men de vlammenwerper op een tegenstander dan verbrandde deze levend.
Nu men een goed werkend apparaat had, zocht de Duitse legerleiding naar een frontsector waar het wapen in een echte aanval succesvol kon worden ingezet. De juiste plaats werd gevonden bij Hooge, vlakbij Ieper. De vlammenwerper werd na juli 1915 een standaardwapen van de Duitse stormtroepen.
Het Duitse garde reserve-pioniers regiment telde ongeveer 3000 manschappen en tegen eind 1916 beschikte de eenheid over ongeveer 600 vlammenwerpers. Gedurende gans de oorlog voerde dit regiment om en bij de 653 aanvallen uit, waarvan er 535 succesvol werden afgesloten. Omdat deze pioniers als geen andere overal dood en vernieling zaaiden onder hun tegenstanders, droegen ze een doodshoofd op de linkermouw. Spoedig kregen ze dan ook de bijnaam van de "totenkopfpioniere".
Duitse vlammenwerper (foto 1916 of later)