In de lente van 1915 probeerden de Britten samen met de Fransen om via de zee-engte in de Dardanellen (Çannakale) aan land te komen. Landstrijdkrachten moesten het schiereiland van Gallipoli veroveren om de forten langs de Dardanellen tot zwijgen te brengen. Doch deze landingsactie leidde tot een desastreuse nederlaag voor de geallieerden. De onderschatte Ottomanen boden meer weerstand dan verwacht en wisten deze aanval in hun voordeel te beslechten! De staat Turkije bestond nog niet in 1915 (de Republiek Turkije werd pas gesticht op 29 oktober 1923) dat gebied behoorde toen tot het Ottomaanse Rijk. De strijd op Gallipoli eiste heel wat slachtoffers! De geallieerde eenheden, waaronder ook de Fransen bezetten de regio rond Seddülbahir gedurende een gevecht dat plaats vond tussen 25 april en 4 mei 1915.
Gedurende de negen maanden die de strijd hier duurde zouden 79.000 militairen van het Corps Expéditionnaire d'Orient (Franse Expeditiekorps voor het Oosten ) en de Franse Marine hier in deze regio vreselijk lijden, het gebied kreeg van oorlogsverslaggever Albert Londres de bijnaam van de "cul-de-sac de la mort" (de doodlopende straat der dood). Het waren vooral Franse koloniale troepen die hier werden ingezet, die bestonden o.a. uit: matrozen, Zouaven, tirailleurs Sénégalais, tirailleurs Algériens, legionairs van het vreemdelinglegioen, enz. …
De mannen zaten vast op de stranden, de Ottomanen die verzameld zaten op het hoger gelegen gebied beschoten de Fransen constant en zorgden zo voor heel wat slachtoffers. Doch ook de zinderende zomerhitte zorgde voor heel wat ongemakken en ziektes die de manschappen fel verzwakten. Hier vielen naar schatting 27.000 Franse oorlogsslachtoffers te betreuren, doden en gewonden. Er stierven ook heel wat militairen ten gevolge van ziekte. Het exacte aantal dat hier het leven liet is moeilijk juist te bepalen, maar op de Franse verzamelbegraafplaats, het Cimetière militaire français de Seddülbahir, rusten meer dan 14.000 slachtoffers.
In 1919, gaf de Franse bevelhebber van het ‘armée de l’Orient ‘(leger voor het oosten) de opdracht om alle doden die gevallen waren tijdens het conflict, sommigen waren immers nog niet begraven, te hergroeperen en hen een fatsoenlijke graflegging te geven. De dodenakkers die al tijdens de gevechten van 1915-1916 gebruikt werden waren: ‘Le cimetiere Galinier’, ‘Le Cimetiere de L'ambulance’, ‘Le cimetiere de la 1re Division’ en ‘Le cimetiere de la 2e Division’. In die periode van 1919 werden ook twee nieuwe begraafplaatsen aangelegd: ‘Le Cimetiere Zimmermann’ en 'Le Cimetiere de Kereves Dere’, daarnaast werden ook twee ossuaria aangelegd (Masnou en Ganeval). Vanaf 1922 werden ook een aantal stoffelijke resten, dat gebeurde enkel op vraag van de familie, terug naar Frankrijk en haar kolonies gerepatrieerd.
Na het Verdrag van Lausanne, 24 juli 1923, werden de eerder aangelegde begraafplaatsen en ossuaria gegroepeerd in Seddülbahir. Dat gebeurde op een terrein dat door Turkije ter beschikking werd gesteld, het was gelegen op de helling die het strand en de baai Morto domineerde. Ook de manschappen & de militaire personeelsleden die overleden waren in het ziekenhuis van Mudros (Griekse eiland Lemnos) werden naar Seddülbahir overgebracht en hier begraven. In 1926 bouwde men de ‘Mur des Souvenirs’ (herdenkingsmuur). In de loop van 1930 was de Franse Militaire begraafplaats voltooid, en op 9 juni 1930 werd ze dan ingewijd door een groep veteranen en de commandant van het Expeditiekorps: generaal Gourand.
Nu liggen op de Franse begraafplaats van Seddülbahir 2.235 mannen begraven in een individueel graf. Zij konden geïdentificeerd worden, onder hen Kapitein Frédéric Thivol van het 4e regiment Zouaven ( gesneuveld in mei 1915) en Pierre André, soldaat bij het 58e R.I.C (koloniaal infanterieregiment) die sneuvelde op 17 mei 1915. De overige 12.000 ongeïdentificeerden werden verzameld in vijf ossuaria.