Op 14 oktober 1914 bezette het Ober Kommando 4 (A.O.K. 4 = hoofdkwartier van het Vierde Duitse Leger) Tielt en bleef vier jaar lang in de stad. Heel wat woningen in Tielt werden door de bezetter opgeëist en kregen de meest uiteenlopende destinaties. In de Hoogstraat werden o.a. de huizen nr. 26, 34, 44, 53 en 54 opgeëist. In de tuin van één van die Tieltse geclaimde herenhuizen in de Hoogstraat staat nu een miniatuurbeeldengroep die het gebruik van gifgassen tijdens WOI aanklaagt.
Het werk in Tielt is geïnspireerd op de meest bekende foto van een rij Britse gasslachtoffers van de 55e divisie. Die foto werd destijds genomen door een legerofficier in een Advanced Dressing Station bij Bethune, op enkele kilometers ten westen van Givenchy, op 10 april 1918, op de dag na het begin van het Duitse ‘Georgette' offensief. De 55e divisie was heel ervaren, maar mogelijk werden de mannen verrast door een artillerieaanval met gasgranaten of, wat nog meer waarschijnlijker was, ze waren het slachtoffer van een te lang verblijf in een besmet gebied. Tijdens dit offensief aan de Leie schoten de Duitsers, naast gewone granaten met explosieven, veel gasgranaten af aan de noord- en zuidkant van hun aanvalsgebied en dekten daarmee hun flanken af.
Armentières werd zodanig bestookt met mosterdgasgranaten, dat men beweerde dat het mosterdgas door de straten vloeide. De Britten moesten zich dan ook terugtrekken uit die stad. Gebieden die besmet waren met het persistente mosterdgas – ‘gelbe Räume’ genaamd - werden door de troepen gemeden als de pest. De Duitsers gebruikten in het voorjaar van 1918 in de regel combinaties van gasgranaten. Naast mosterdgas (met code geelkruis) werden er ook traangassen (met code blauwkruis) en fosgeen (met code groenkruis) gebruikt. Dat was ook het geval bij de aanval op 9 april 1918 zodat de manschappen van de Britse 55e divisie aan meerdere gassen kunnen zijn blootgesteld.
Het ging in Bethune hoogstwaarschijnlijk toch om mosterdgas want dat komt overeen met de getoonde symptomen van oogschade die leidde tot tijdelijke blindheid van de slachtoffers. Mosterdgas was een hoog-kokende, stroperige vloeistof en werd verspreid als druppels die ontstonden na het openspringen van gasgranaten bij een inslag. Wanneer militairen rechtstreeks door de vloeistofdruppels getroffen werden leidde dit tot ernstige verwondingen, men kreeg blaarvorming die dan gevolgd werd door het afsterven van de huid. Vloeistofbesmetting kon ook gebeuren wanneer militairen in besmet gebied bivakkeerden en bijvoorbeeld op de grond gingen zitten. In een dergelijk geval gebied kon besmetting eveneens plaatsvinden via verdampt mosterdgas. Daarbij ontstond voornamelijk schade aan de ogen en ademhalingswegen. Mosterdgas werd niet zo snel opgemerkt omdat het geen sterke geur bezat of een directe uitwerking op het lichaam had. De effecten traden pas later op.
Operatie Georgette was één van de laatste Duitse aanvalspogingen. Zij was ook één van de laatste grote successen van de Duitsers met het veroveren van de Kemmelberg als resultaat. De operatie bestond uit een reeks snelle en mobiele veldslagen waarbij de geallieerden heel wat grond verloren die ze in de laatste drie jaar hadden veroverd. De operatie duurde drie weken, tussen de 9e en de 29e april 1918. De slag rond de Kemmelberg werd achteraf door sommige Franse veteranen beschreven als veel destructiever en harder dan de slag bij Verdun. De verliezen zowel langs Britse, Franse, Belgische en Duitse zijde waren over de 190.000. 86.000 Duitsers, 76.000 Britten, 30.000 Fransen en Belgen en dit in de loop van een zeer korte periode. Ondanks dit alles is deze slag niet zo heel bekend bij het brede publiek.
Het Duitse ‘Georgette' offensief tussen 9 en 29 april 1918:
9 april, de Duitsers startten hun offensief tussen La Bassée en Armentières en bereikten de Leie bij Estaires.
10 april, de Duitse acties werden nu vooral gericht ten zuiden van de Ieperboog. Het 4e Duitse leger viel aan tussen Fleurbaix en Frelinghien (N-O Armentiéres), Estaires, Steenwerck, Armentiéres, Ploegsteert, Mesen, Hollebeke en het gebied genoemd “Oosterverne” vielen in hun handen. Hoewel Foch nog steeds dacht dat deze aanval een afleidingsaanval was, zou hij toch als voorzorg zijn 10e leger, gevolgd door het 5e leger, verplaatsen naar het Noorden. Hij was er zich van bewust dat bij een vergissing van hem, de havens zouden worden veroverd. Op het einde van de dag hadden de Duitsers 11.000 gevangenen genomen en 146 artilleriestukken veroverd.
11 april, de situatie noopte de Britse opperbevelhebber sir Douglas Haig tot het schrijven van zijn beroemde dagorder: “Met de rug tegen de muur en gelovend in de rechtvaardigheid van onze zaak, moet ieder van ons vechten tot het einde.” De Britse verdediging kraakte in haar voegen en moest veel terrein prijsgeven, maar de laatste linies braken niet en de totale instorting van het Britse front bleef uit. Haig vroeg een minimum van 4 Franse divisies om Genraal Plumer’s 2e leger te steunen en om Hazebrouck te beschermen. De Franse generaal Foch ging akkoord.
12 april, de Britten trokken het gros van hun troepen in de Passendale-boog terug en hielden enkel de voorste linies bezet. Ten zuidwesten van Ieper, nabij Hazebroek sloegen de Duitsers een bres in de Britse linie van ongeveer 48 km. Veldmaarschalk sir Douglas Haig gaf de Britten de opdracht zich niet verder terug te trekken en het Britse verzet verdedigde zich uit alle macht. Op de middag gaf Generaal Ludendorff het bevel om Bailleul (Belle) harder aan te vallen. Dit gaf de Britten de nodige tijd om Hazebrouck te versterken.
13 april, de Duitsers boekten opmerkelijke vooruitgang langs de hele frontlijn in zuidelijke richting vanaf Wijtschate. De 1e Australische en de 4e Guards Brigade hielden Hazebrouck stevig in hun greep. Ludendorff heroriënteerde zijn troepen naar de Kemmelberg en de Catsberg om zo Ieper te omsingelen.
14 april, Wulvergem en Nieuwkerke waren verloren. Foch was nu officieel de opperbevelhebber van de geallieerden. De Franse 28e en 133e divisie alsook het IIe cavaleriekorps vielen nu onder het bevel van Plumer en kregen als opdracht de Kemmelberg te verdedigen.
15 april, de situatie was nu zo desastreus geworden dat het dorp Passendale, die men zo moeilijk had kunnen veroveren, geëvacueerd werd en er een recuperatie van troepen plaats vond om de frontzone rond Ieper in te krimpen, dit gebeuren werd door sommigen ook wel eens de 4e slag bij Ieper genoemd.
16 april, ook de Britse voorposten hadden nu de Passendale-boog verlaten. De Britten gaven dus zonder slag of stoot het hele veroverde gebied van de derde slag bij Ieper prijs en bezetten weer hun stellingen van het einde van de tweede slag, in 1915! Ten zuiden van de salient rukten de Duitsers op tot Bailleul, Meteren, Dranouter, Kemmel, St.-Elooi en Wijtschate. Gelukkig voor hen stootten de Duitse aanvallers vaak op voedselvoorraden die de Britten bij hun overhaaste vertrek niet hadden kunnen meenemen. Het mag geen verbazing wekken dat ze zich daaraan op enthousiaste wijze tegoed deden. Generaal Ludendorff was wel verbaasd, hij verweet zijn troepen dat ze blijkbaar meer energie staken in de plundering van buitgemaakte voedseldepots dan in het opruimen van vijandelijke mitrailleursnesten. Maar in feite beklaagde hij zich daarbij over het falen van zijn eigen aanvalsplan. Zijn manschappen waren immers wel gedwongen om te zorgen voor hun eigen eten en drinken, want de bevoorrading schoot te kort. Ludendorffs ergernis valt overigens deels best te begrijpen, de buitgemaakte wijn- en rum voorraden hadden immers een desastreuze uitwerking op de offensieve ingesteldheid van de manschappen.
17 april, de Belgische 3e, 4e en 9e divisies verijdelden tijdens de "Slag om Merkem" een Duitse doorbraak ten noorden van de salient. Onder leiding van generaal Plumer lukte het de Britten om de Duitsers tot staan te brengen langs de Leie, de Duitse poging de Noord-Franse havens te bereiken was mislukt. Operatie Georgette begon uiteen te vallen.
19 april, de Kemmelberg werd aangevallen maar de actie werd afgeslagen. De Duitsers waren uitgeput en namen een rustpauze.
23 april, een Britse poging om de haven van Oostende te blokkeren mislukte.
25 april, de Duitsers veroverden de Kemmelberg op de Fransen. De slachting bij de Kemmelberg was begonnen in de ochtend. De hele nacht hadden de Duitsers gasgranaten afgevuurd op de geallieerden, terwijl de Fransen hun stellingen met bombardementen vanuit vliegtuigen verdedigden. Om 06 uur bestormden de Duitse Alpenjagers de heuvel en de Fransen moesten zich terugtrekken op de Rodeberg en de Scherpenberg. Ook Dranouter en Kemmel waren verloren.
26 april, de Britten in de Ieper-salient trokken zich nog verder terug tot een lijn over Wieltje, Potyze, Kruiskalseide en Zillebeke-vijver.
29 april, de Duitsers beëindigden hun offensief met een laatste vooruitgang tot voor Loker, de Clytte, Voormezele, het gebied Hellfire Corner, Potijze, Wieltje en Merkem. De Duitsers zouden in de regio blijven tot het eind van augustus, ze verlieten de Kemmelberg en Dranouter de 29e augustus.
De vele achtergelaten voedseldepots hadden ondertussen aangetoond dat de Britse militairen in vergelijking met hun Duitse collega’s bijzonder goed verzorgd werden. De Duitse propaganda weersprak dat wel, die bleef maar verkondigen dat de duikbootoorlog zo succesvol was en dat de Britse regering grote moeite had om het eigen leger nog te bevoorraden. Die ontdekking gaf aanleiding tot kritiek in de eigen gelederen. En die kritische houding werd nog versterkt door vermoeidheid, die na de eerste weken van relatief succes een steeds belangrijkere rol begon te spelen. Ludendorff had zijn reserves gebruikt om nieuwe aanvallen op te zetten, en niet om zijn uitgeputte fronttroepen af te lossen. Hij had zijn tegenstanders wel zware verliezen toegebracht, maar zijn eigen verliezen waren minstens zo groot geweest. Hij had zijn beste troepen in de voorste linies ingezet, maar daardoor was hij ook veel van zijn gelouterde frontsoldaten kwijtgeraakt. Het doorslaggevende verschil was dat Ludendorff zijn verliezen ook numeriek niet meer kon gaan aanvullen. De laatste reserves waren opgebruikt. Voor zijn tegenstanders speelde dat probleem niet. In mei 1918 zouden bijna 250.000 Amerikaanse militairen naar Europa verscheept worden, een maand later zouden dat er zelfs bijna 280.000 zijn. Erich Ludendorff had dan op 29 april 1918 wel het bevel gegeven om het offensief op het westfront te staken, maar een maand later, op 27 mei 1918, kwam hij al met een volgend offensief; het Plan Hagen. De Duitsers zouden verder oprukken richting Parijs, maar enkele dagen later, rond 4 juni 1918, waren zijn troepen al aan het eind van hun Latijn en moest hij ook dit zinloze offensief staken.