De Britse tankaanval bij Cambrai was de eerste grote tankslag in de oorlog, hierbij werden 476 tanks ingezet. De aanval verliep aanvankelijk succesvol, maar na verloop van tijd viel de Britse aanval stil. Er was een tekort aan reservetroepen en de tegenstand van de Duitsers nam toe.
In Flesquières, een twintigtal kilometers van Cambrai, deed vele jaren na de oorlog het verhaal de ronde, dat er ergens in het dorp nog een tank uit de Eerste Wereldoorlog in de grond stak. Een oude dame in het dorp, die in 1917 zeventien jaar was, herinnerde zich dat Russische krijgsgevangenen, op Duits bevel, een tank in een grote kuil duwden. Twee geïnteresseerden stelden een onderzoek in. Met behulp van infrarood film en elektronische metaaldetectie, ontdekten ze onder de grond, in een weiland, een groot metalen voorwerp, het was de tank. Na een week graven was de tank op 20 november 1998, dankzij de hulp van het Britse Royal Tank Regiment, geheel uitgegraven. Het was een ‘female’ Mark IV tank want hij was uitgerust met mitrailleurs. Via een brief geschreven door de kleinzoon van 2nd Lieutenant F.G. Heap werd de tank geïdentificeerd als de D51 die de naam Deborah droeg. De beschadiging aan de tank die in de brief beschreven werd, bleek dezelfde te zijn als die van de tank die in Flesquières was opgegraven.
Tijdens de gevechten bij Flesquières was Heap de tankcommandant van de D51. 20 november 1917, nadat de D51 de laatste huizen van een straat in Flesquières gepasseerd was, werd de tank door Duits veldartillerie geraakt hij kreeg vijf voltreffers en werd buiten strijd gesteld. Vier van de bemanningsleden kwamen om het leven en werden na het gevecht naast het wrak van de tank begraven. Luitenant Heap slaagde erin om met de drie andere overleefden van de bemanning te ontkomen. Een van hen kwam hierbij ergens in het dorp nog om het leven. De D51 bleek achteraf de tank te zijn, die op 20 november ‘17 van alle tanks de meest vooruitgeschoven positie had bereikt. 2nd Lt F.G. Heap werd onderscheiden met het Military Cross.
De Deborah was tijdens de Derde Slag bij Ieper, drie maanden voor de strijd bij Cambrai, al actief bij Poelkapelle. De tankcommandant toen was de Nieuw-Zeelander 2/Lt Macdonald. Op 21 augustus 1917 toen het “D” bataljon wachtte om nabij Poelkapelle in actie te komen, brak er een hevig Duits artilleriebombardement los. Vier tanks, inclusief de D51, werden zwaar beschadigd. De tankcrews bleven ongedeerd en daarom besloot men om tanks te lenen bij andere tankbataljons. De bemanning van de D51 kreeg een van die geleende tanks. De oorspronkelijke tank werd hersteld en opnieuw ingezet bij Flesquières.
Ondanks de verklaring van Mvr. Bouleux, is er nu toch twijfel gerezen over de nauwkeurigheid van haar getuigenis. Er is immers een verschil van 900 meter van aan de plek waar de tank vernield werd tot aan de plaats waar hij begraven werd. Het is moeilijk te verklaren hoe een tank over deze afstand kon verplaatst worden door Russische krijgsgevangenen. Er is ondertussen bewijs gevonden dat de tank begraven werd door de Britten en gebruikt werd als schuilplaats. De D 51 werd door andere tanks versleept naar een put. Deze put werd voor het gevecht door de Duitsers gegraven, ze wilden hier een betonnen schuilplaats bouwen. De verwarring met de versie van Mvr. Bouleux kan ontstaan zijn door het feit dat een aantal gevangen genomen Duitsers meehielpen aan dit labeur.
Wat weten we over de acht mannen aan boord van D51 toen ze op actie trok op de ochtend van 20 november 1917? We weten veel over de tankcommandant 2/ Lt Frank Gustave Heap. Hij won het Military Cross omdat hij de overlevenden van zijn crew in veiligheid bracht nadat zijn tank het einddoel had bereikt en waar ze ook werd verwoest. De Deborah D51 was die ochtend de enige tank die door het dorp geraakte.
Maar hoe zit het met de mannen onder zijn bevel? Gedurende een lange tijd dacht men dat vier bemanningsleden stierven toen de tank vijf directe treffers van Duitse veldkanonnen te verwerken kreeg. Het citaat voor 2/Lt Heap MC (Military Cross) refereerde specifiek naar: “four of his crew dying”. Op de Britse begraafplaats van Flesquieres Hill, gelegen aan de rand van het dorp, staan er vier grafstenen zij aan zij. Daarop staan de namen van: Gunner J Cheverton, Gunner W Galway, Gunner F W Tipping and Private W G Robinson. Ze werden allemaal gedood op 20 november en waren crewleden van het 4th [D] Btn. Tank Corps. Waren deze mannen daarom de vier die samen omkwamen toen de Deborah werd vernietigd? Het leek een eerlijke veronderstelling, maar er was een complicatie: een vijfde man van het 4th Btn Tank Corps lag dicht in de buurt van de anderen begraven. Dat was Lance Corporal George Charles Foot, DCM, en hij kwam ook om op 20 november. Hoe konden we er zeker van zijn welke van deze mannen stierven toen de Deborah werd getroffen?
Om het raadsel op te lossen onderzocht men de bestanden van de Commonwealth War Graves Commission. Tijdens de oorlog was het gebruikelijk om de gewonden haastig op het slagveld te begraven, na de oorlog zorgde men dan voor een herbegrafenis op de nieuwe militaire begraafplaatsen. Uit administratie van het CWGC blijkt dat dat Lance Corporal Foot, en de Gunners Cheverton, Galway en Tipping, oorspronkelijk samen werden begraven. Private Robinson werd oorspronkelijk eerst op een andere plaats begraven. Hieruit concludeerde men dat de vier mannen die omkwamen in Heaps tank, Foot, Cheverton, Galway en Tipping waren. Robinson moet dus elders in het dorp in een andere tank gedood zijn, dat was men dacht. Toen begon men zoveel mogelijk informatie over al deze individuen begonnen te verzamelen en via een website kon men familieleden en nakomelingen, van welke sommigen weinig of geen idee hadden van wat gebeurd was met hun dappere voorouders, traceren en contacteren. En dan speelde er zich een belangrijke en onverwachte ontwikkeling af! Een neef van George Robinson toonde de vorsers een handgeschreven brief van Frank Heap aan George's vader, in dit schrijven uitte de tankcommandant zijn 'medeleven'. Het was een buitengewoon aangrijpende document. In de brief, gedateerd op 26 november, schreef Frank Heap: "Ik heb een bittere avond nu, vier van mijn mannen zijn nu ook verdwenen, allen fijnere kerels dan ik ooit zal zijn". Dit gaf aan dat ondanks alles wat wij voordien vonden, en dat ondanks de Frank Heap citation, het dodental in Deborah vijf en niet vier was. Slechts de commandant en twee mannen moeten de voltreffers op de D51 hebben overleefd. Dus werd Private W.G. Robinson aan de casualtylijst toegelegd. Het onderzoek werd verricht door Rob Kirk, John Heap, Alan Hawkins, Vincent McGarry, John Taylor, Philippe Gorczynski dat met de steun van David Fletcher – het vzw Tank Museum- en het personeel van de Commonwealth War Graves Commission.
De tank Deborah D51 werd lange tijd tentoongesteld in een schuur in het dorpje Flesquières, maar sinds kort werd hij overgebracht naar het nieuw museum gebouw, gelegen vlak naast de Britse militaire begraafplaats Flesquieres Hill British Cemetery. Op deze dodenakker ruste ook de vijf omgekomen bemanningsleden van de D51. In feite liggen ze opnieuw naast hun tank, deze vijf crewmembers zijn:
Er is erg sterk maar niet overtuigend bewijs dat Lance Corporal Marsden één van de twee mannen was die de aanval op Flesquieres in de Deborah overleefde en er door zijn tankcommandant 2/Lt Frank Heap in veiligheid werd geleid. Men denkt dit omdat de naam David Marsden wordt weergegeven op twee belangrijke slachtofferlijsten van het D bataljon 9 in 1917. De eerste keer was op 22 augustus, wanneer Deborah's bemanning werd getransfereerd naar een tank van het 'G' bataljon nadat de Deborah tank was uitgeschakeld tijdens de slag bij Passendale in de Ieperboog. De tweede keer was dit op 20 november, toen de Deborah definitief gevloerd werd in Frankrijk. Het kan toeval zijn, maar het is een feit dat er twee belangrijke namen ook op de lijst van augustus voorkomen. Eén is 2/Lt George Ranald Macdonald, die was de commandant van de Deborah in België, en de andere is private Walter Robinson, die begraven ligt op Flesquieres Hill Cemetery, en die het vijfde slachtoffer was van Deborahs tankcrew.
Men vermoed dat er een zeer grote kans is dat David Marsden en Walter Robinson gewond werden toen de Deborah in België, onder het commando van 2/Lt Macdonald, getroffen werd. Maar blijkbaar waren ze slechts licht gewond en konden ze op hun post blijven, ze werden naar Frankrijk overgebracht om daar dan opnieuw deel uit te maken van de bemanning van de Deborah, ditmaal onder leiding van 2/Lt Heap. Daar werd Marsden op 20 november opnieuw gewond. Robinson en vier anderen stierven.
David Marsden werd geboren op 25 november 1887 te Elland in de buurt van Leeds. Toen de oorlog uitbrak was hij een slager en woonde op 8 Mayo Street in Cockermouth in Cumbria. In maart 1915 nam hij dienst bij de Royal Field Artillery. Later werd hij dan overgeplaatst naar de Motor Machine Gun service (No 9 Battery) en vervolgens naar het Machine Gun Corps bij het D bataljon Tank Corps. Op 29 mei 1915 trok hij overzee naar het front en in augustus’ 17 was hij actief in België. Zijn familie vermoedde dat hij er aangetast werd door het gas. Op 20 november 1917 promoveerde hij tot Lance Corporal, dat was de dag van de aanval op Flesquières. In de dossiers werd hij als tankdriver (tankchauffeur) beschreven, maar zijn kleinzoon David Melliar-Smith geloofd dat zijn grootvader één van de mitrailleurschutters was. Hij beweert dat toen de granaten de tank raakten David munitie haalde achteraan in de tank en dat dit zijn leven redde! Die bewering is uiteraard in strijd met de servicerecords die David Marsden als een 'tankdriver' beschrijven, maar het is zeker mogelijk dat de bemanning in de hitte van de strijd de rollen omwisselde.
Na zijn overlevingstocht van 20 november 1917 keerde David terug naar Engeland om er verzorgd te worden in een hospitaal. Hij werd niet meer ingezet in de strijd. In september 1918 trouwde hij in Cockermouth met Effie Grave, het koppel zou het leven schenken aan vier dochters. In maart ’19 kreeg David dan zijn demobilisatiepapieren daarin werd verwezen dat hij ongeschikt werd verklaard en dat hij anemie had. In de jaren 1950, tijdens een X-stralenonderzoek, ontdekte men onder zijn middenrif nog een stukje granaatscherf, maar men besloot om het te laten zitten, want het was te gevaarlijk om het te verwijderen. De kleinzoon herinnert zich ook dat zijn grootvader hem ooit vertelde dat ze na de oorlog nog jarenlang stukjes metaal uit hem weg namen! David Marsden stierf op 6 oktober 1969.
Wie het achtte bemanningslid was blijft een vraagteken.