Tijdens de Eerste Wereldoorlog trok het westelijke uiteinde van het Italiaans-Oostenrijkse front door de twee imposante bergketens, Ortles-Cevedale en Adamello-Presanella. De twee strijdende partijen werden er dus gedwongen om gedurende meer dan drie en een half jaar een alpine oorlog te voeren. Er werd gestreden op hoge hoogtes, op rotsen en in het ijs en dat onder extreem zware milieu- en klimatologische omstandigheden. Leven op die hoogte was een groot probleem voor de krijgers. De winter duurde acht maanden en van oktober tot mei moesten ze er een zware sneeuwval ondergaan, de gemiddelde sneeuw lag er van 10 tot 12 meter dik. De kou was er een genadeloze dagelijkse vijand die gemiddeld varieerde van -10 ° C tot - l5 ° C en ’s nachts nog daalde tot -20 °C-25 °C en soms nog lager. In deze “witte hel” moesten de Italiaanse en Oostenrijkse manschappen niet alleen elkaar bekampen maar ze moesten er ook de extreme omstandigheden overleven. Bij die extreme levenstoestand moest men ook rekening houden met meedogenloze en dodelijke lawines die er in verhouding voor meer doden hebben gezorgd dan de werkelijke gevechten!
Op het Adamello massief wou men, direct of indirect, de Oostenrijkse vesting van Monticelli doorbreken, zo wou men er de vrije toegang tot de Tonale Pass verkrijgen. De Oostenrijkers hadden langs de frontlinie die Monticelli met de oostelijke bergen van de Tonale verbond loopgraven aangelegd en vele grotten gedolven, uitgekapt of uitgediept. Bovendien hadden ze ook de Paradiso, de Castellaccio en de Lagoscuro passen die de vallei rond Ponte di Legno domineerden bezet.
Het Italiaanse lokale commando wou proberen om de tactische minderwaardigheid in het Tonale gebied om te buigen, daarom plande ze een aanval tegen de Oostenrijkse posities in het bekken van de Presena. Zo wilden de Italianen de Oostenrijkers uit het gebied verdrijven en weer controle krijgen over Monticelli en de eronder gelegen Tonale vlakte. Maar de aanval, die op 9 juni 1915 plaatsvond, vertoonde een gebrekkige voorbereiding vanwege de Italiaanse strategen. Het aanvalsplan was geïmproviseerd en er werden geen afspraken gemaakt met de artillerie, wiens steun ten onrechte overbodig werd geacht. Toen de Italiaanse Alpini (bergtroepen) op de Maroccaro Pass verschenen om er de Oostenrijkse posten van Conca Presena en Paradiso Pass via de achterkant in te nemen werden ze er geconfronteerd met een felle weerstand. De Oostenrijkers konden er niet alleen de aanval stoppen, maar samen met de artilleriesteun vanuit het Saccarana fort van Vermiglio dwongen ze er de Italianen om zich terug te trekken. De Italiaanse verliezen waren ernstig, 52 doden waaronder 4 officieren, en 87 gewonden waaronder 3 officieren.
Tot dan waren de gevechten er eerder onbeduidend en beperkt tot het gebied van de Tonale, maar op 15 juli 1915 was er plots een Oostenrijkse aanval over Vedretta Mandrone naar de Garibaldi Refuge, die aanval opende een nieuwe en onvoorspelbare fase in de strijd op de gletsjer.
Op 12 april 1916 werd de rotsachtige bergkam van Monte Fumo-Dosson di Genova-Cresta Croce-Lobbia Alta veroverd. Op 29 april 1916 begon de tweede fase van het Italiaanse offensief, deze werd geleid door de Alpini, ze vielen er de goed uitgeruste Oostenrijkse linie aan de oostelijke rand van de gletsjer aan. Op sommige plaatsen, werden de doelstellingen behaald en geconsolideerd, maar in het centrum, op de best verdedigde punten, vochten de Oostenrijkers moedig en sloegen er de Italiaanse aanval af. Voor de Italiaanse ski-troepen in hun witte camouflage en voor de twee compagnies van het bataljon "Val d'Intelvi" die er in hun kaki uniform op de vlekkeloze witheid van de gletsjer uitgestuurd werden veranderde de strijd al snel in een tragisch en zinloos bloedbad.
Op de voorkant van de Adamello zou het er in 1917 eigenlijk relatief rustig aan toe gaan. Alleen in de periode waarin eenheden van de Alpini hier militaire operaties uitvoerden om er de Corno di Cavento (m. 3402) te veroveren ging het er heet aan toe. De Corno di Cavento was een belangrijk vooruitgeschoven Oostenrijks bolwerk die een ernstige bedreiging vormde voor de rechtervleugel van de Italiaanse regio. Precies een jaar later trokken Oostenrijkse aanvalstroepen vanuit deze posities via een door de gletsjer uitgehouwen tunnel ten aanval, hun doel was de herovering van de Corno di Cavento. Verbeten lanceerden ze er de aanval op de Alpini die er op de top de buitpost van de berg en aan de kant van de gletsjer de grote loopgraaf verdedigden.
Voor de troepen op het Adamello massief zou 1918 een jaar van ontbering en bloedige gevechten worden! Een gecombineerde aanval in de richting van de Conca di Presena en Monticelli om er de Italiaanse linies op de Tonale Pass te versterken werd uiteindelijk in mei voltooid. Deze meest uitdagende en complexe aanval van de hele "Witte Oorlog" zag allerhande bataljons, evenals compagnies mitrailleurschutters, mortieren, artilleriebatterijen van alle soorten en maten, genietroepen en andere eenheden er de strijd ondersteunen. Na hevige gevechten waren de Italiaanse troepen er succesvol, maar ze waren niet in staat om de Oostenrijkers uit de buurt van de lagere hellingen van Monticelli te verdrijven. Op 1 november 1918, toen de Italiaanse overwinning op Monte Grappa en de Piave, een zekerheid begon te worden, zetten eenheden van de Adamello Alpini hun laatste aanval in tegen de nog steeds formidabele vestingwerken van de Tonale, zo openden ze de weg naar de Mendola Pass om er de terugtrekking van het verslagen leger af te snijden.
Eindelijk, na drie en een halfjaar van verbeten strijdgewoel kwam de rust er terug en nestelde die zich op de gekwelde rotsen en ijs, zelfs de hier nog aanwezige kanonnen en houwitsers zijn door de tand destijds het zwijgen opgelegd! Ja, hier en daar vind men hier toch nog de sporen de van oorlog terug, de hier nog staande, liggende, verwoeste en verroeste artilleriestukken zijn het bewijs dat er hier niet alleen zwaar gevochten werd maar dat men hier ook vaak hard moest zwoegen, alles wat men nodig had moest naar boven gesleurd en getrokken worden. Aangezien het niet gemakkelijk was om in de bergen zwaar geschut op te stellen, maakten de Italianen en Oostenrijkers wel vaak en gretig gebruik van lichter geschut (bv 65 mm), dat was gemakkelijker uit elkaar te halen en op de rug van soldaten of van muilezels te dragen. Maar toch, het geschutstuk op Bocchetta del Cannone is van een veel zwaarder kaliber, het zal geen eenvoudige klus geweest zijn om die hier te krijgen! Het geschutstuk hier (zie foto) is een Oostenrijks-Hongaarse houwitser een: 15 cm schwere Feldhaubitze M,14 (de letter M staat in Oostenrijk - Hongarije niet voor Modell (model) maar voor Muster).