Alrewas  Verenigd Koninkrijk.
Royal Army Medical Corps Memorial.
Alrewas Verenigd Koninkrijk.

Het gedenkteken van het Royal Army Medical Corps in Alrewas toont ons op een eenvoudige en duidelijke manier wat de taak van deze medische militaire eenheid was. Ja, inderdaad haar werklast bestond erin om de gekwetsten aan het front te verzorgen, te verzamelen en om hen dan voor verdere verzorging naar veiligere oorden te brengen. Klinkt simpel, maar was dat ook zo eenvoudig?

 

Wanneer er een oorlog uitbreekt dan weet men dat er slachtoffers zullen vallen, maar toen in 1914 de oorlog uitbrak beseften de militaire medische en gezondheidsdiensten van de oorlogvoerenden niet wat hen te wachten stond. Ook de Britse militaire medische dienst, het Royal Army Medical Corps (R.A.M.C.) was niet voorbereid op een Apocalyps. Nu geen enkele militaire medische dienst, van eender welk land, was klaar voor een dergelijk inhumaan treffen. Wanneer Groot-Brittannië in 1914 ten oorlog trok was de R.A.M.C. slechts uitgerust om een klein staand leger van ongeveer 160.000 man te verzorgen. Niemand had toen de gedachte dat het Britse leger zich gedurende de komende vier jaar zou uitbreiden tot een leger met 5 miljoen manschappen. Dit Britse leger zou met een dodental van gemiddeld 500 man per dag geconfronteerd worden, dit zou leiden tot een totaal van 704.000 gesneuvelden. Tegen het einde van de oorlog in 1918 zou het R.A.M.C. zijn medisch personeel uitbreiden tot meer dan 150.000 personen.

 

Maar hoe hard men ook werkte en hoe groot de medische diensten ook werden, toch moest men vaststellen dat de medische zorg vaak machteloos stond. Dat kwam o.a. door het feit dat het aantal artsen en verpleegkundigen te klein bleef, dat zowel voor de behandeling van de lichamelijk gewonden als voor de verzorging van de psychische patiënten. Een andere reden voor hun tekortschieten was het ontstaan van nieuwe ziektes. De vuile en onherbergzame omstandigheden van de loopgraven en slagvelden leidden veelal tot infectie van wonden, zoals het gevreesde gasgangreen, en dit terwijl er nog geen antibiotica bestonden. Nog een andere oorzaak die leidde tot infectieproblemen was het vervoer van de gewonden naar de hulppost, dat kon soms uren in beslag nemen.

 

Vuil, urine, feces en het gebrek aan elementaire hygiëne stonden borg voor het bovenmaats voorkomen van vrijwel iedere vorm van ziekte die met een dergelijke situatie samenhangt. Dat was niet alleen een fameus menselijk, maar ook een beduidend militair probleem. Al crepeerden er procentueel veel minder mensen aan een ziekte (ongeveer één procent) dan aan hun verwondingen (ongeveer dertig procent), toch was en bleef ziekte de grootste oorzaak van “non-effective mandays’, van niet-inzetbare dagen. Het moet wel opgemerkt worden dat ziekte in de loopgraaf, toen van een geheel andere orde was dan wat men normaal onder ziekte zou verstaan. Heel veel mannen die de loopgraaf verlieten om aan de offensieven deel te nemen, waren weliswaar zwaar verkouden of grieperig, maar waren volgens de toen geldende normen niet echt ziek. Hierdoor kon dan ook gemeld worden dat, gezien de omstandigheden, de gezondheid van de manschappen opmerkelijk goed te noemen was. Moest de definitie van ziekte in de jaren 1914-1918 dezelfde geweest zijn als die van hier en nu, dan was er vrijwel geen soldaat meer over geweest om strijd te voeren. Bijna iedereen was ziek, maar niet ziek genoeg om zich ook ziek te melden, men kreeg een shot medicijnen en werd weer snel terug naar het front gestuurd. Maar natuurlijk waren het niet de ziektes die door de krijgsman het meest gevreesd werden. In tegendeel zelfs, evenals een wonde die niet al te verschrikkelijk was, werd een ziekte die niet dodelijk was en geen levenslange gevolgen zou hebben vaak met vreugde begroet.

 

Wat ze echter wel vreesden waren de kogels, vooral de ricochetschoten,  waardoor de afgeketste  kogels misvormt geraakten en daardoor grotere en moeilijk te genezen wonden veroorzaakten. Ze  waren ook bang voor de obussen, vooral deze die gevuld waren met shrapnel. Evenals de grotere en evenzeer gevreesde granaatsplinters vlogen de gloeiendhete shrapnelkogels na de bovengrondse ontploffing als een kluwen ongeleide projectielen over het slagveld, en ze doorkliefden iedereen en alles wat ze er tegenkwamen. Shrapnel en splinters zorgden voor de gruwelijke verwondingen die de artsen verbijsterden, en de manschappen voor het leven misvormden, als zij ze al overleefden natuurlijk, wat veelal niet het geval was.

 

De organisatie van de geneeskundige eenheden was ruwweg hetzelfde bij de Duitsers, Britten en Fransen, al verschilde de uitvoering nogal. De Britten ontwikkelden een evacuatiesysteem de“ CHAIN OF EVACUATION OF SICK EN WOUNDED”. De evacuatie van zieken en gewonden verliep volgens een bepaald patroon van in het niemandsland tot in de “Base Hospitals” (Basishospitalen) aan de Franse kanaalkust of bij de ergste gevallen tot in de General Hospitals (Algemene hospitalen) in Groot-Brittannië zelf.

 

HET EVACUATIESYSTEEM:

 

1 R.A.P. ( Regimental Aid Post R.A.P.) Regimentshulppost.De Britten werkten zo dicht als mogelijk bij het front, hun regimentshulppost was meestal gelegen in de tweede of derde loopgraaflijn, in een dug-out of in een kelder of in het openveld. Deze hulpposten waren gelegen in de gevechtszone van het regiment. De R.A.P.’s hadden een bezetting van 8 (andere bronnen spreken van 16) R.S.B.’s ( Regimental Strecher Bearers = regimentsbrancardiers) afhankelijk van de omstandigheden kon men die tot 32 brancardiers uit breiden. Deze brancardiers stonden onder het bevel van een R.M.O. ( Regimental Medical Officer = regiments medisch officier andere bronnen spreken van een  Regimental Medical Orderly  = militaire zorgverstrekker ) dit was gewoonlijk een sergeant (onderofficier ) van het R.A.M.C. Van hieruit trokken de regimentsbrancardiers het niemandsland in om, op met de handen gedragen draagberries, de gewonden van het gevechtsterrein weg te halen. Sommige lichtgewonden liepen ‘s nachts op eigen kracht naar deze vooruitgeschoven hulppost. Daar werd dan een vers of een eerste noodverband ( Fielddressing) aangebracht, men stelde er een eerste diagnose vast en voerde er de eerste 'triage' uit. Indien het echt nodig was ging men er uitzonderlijk over tot een amputatie. Er werd een verdeling gemaakt in:

  • WALKING WOUNDED dat waren lichtgewonden, die nog konden stappen en die na de verzorging naar de vuurlinie werden teruggestuurd of ze werden voor verdere evacuatie te voet doorgestuurd naar een W.W.C.S. ( Walking Wounded Collecting Station = verzamelplaats voor lichtgewonden). Deze lichtgewonden moesten een uitgestippeld route volgen die gemarkeerd was met vlaggetjes of met special gemaakte wegwijzerbordjes.
  • STRETCHER CASES, deze zwaar gewonden werden per hand- of wielberrie door de F.A.B.’s (Field Ambulance Bearers = brancardiers van de veldambulance) opgehaald en verder getransporteerd naar een A.D.S. ( Advanced Dressing Station)
  • GASSED CASES, deze gasslachtoffers werd zo spoedig mogelijk door de brancardiers van de veldambulance of met een H.T. Ambulance (Horse Traction Ambulance = ambulance getrokken door paarden) naar een Advanced Dressing Station gebracht voor verdere behandeling.

 

Op voorhand werd geschat dat er 60 % van de manschappen van een slag leverend regiment gewond zouden raken, wat neerkomt op ongeveer 600 man. Van hen zou de helft zichzelf kunnen redden en de brancardiers zouden 300 gewonden binnenbrengen. Uiteraard konden velen die eerstehulppost niet eens bereiken. Velen konden niet op eigen kracht teruglopen en ontdekt worden door mede-soldaten of brancardiers was ook een kwestie van geluk, laat staan dat ze ook nog eens door hen binnengebracht zouden worden. Bovendien was het ook vaak veel te gevaarlijk om gewonden binnen te brengen, zelfs al waren ze al gevonden. Daar kwam nog bij dat het aantal ingeschatte gewonden vaak veel te laag bleek te zijn en dat door de slechte bodemgesteldheid zelfs de uitbreiding tot 32 brancardiers te gering was. Men dacht dat vier dragers één gewonde zouden kunnen binnen brengen, maar soms waren daarvoor acht brancardiers nodig en zelfs dan bleek het vervoer nog vaak een onmogelijke taak te zijn.  De Britse brancardiers kregen ook de instructie mee dat als ze twee gewonden tegenkwamen van wie ze er maar één binnen konden brengen, zij díe gewonde moesten meenemen, van wie ze dachten dat hij de meeste kans had weer inzetbaar te worden. De voorwaartse positie van de R.A.P. had tot gevolg dat er in deze noodverbandplaatsen veel doden vielen onder het medisch personeel. Zo zijn er ongeveer 1.000 Britse medische officieren in die verbandplaatsen gesneuveld. Deze aan het front gelegen verbandplaatsen hadden medisch weinig om het lijf, vaak bestonden zij uit weinig meer dan een tafel met wat verbandspullen in een van de onderkomens. Ze waren vochtig en koud, vaak verstoken van frisse lucht, nauwelijks en soms zelfs in het geheel niet verlicht. Bovendien waren de vliegen er, door de geur van bloed, de lijken en andere vuiligheid, een nog grotere plaag dan in de loopgraaf. De dokters die er werkten waren vaak oververmoeid en voor de nog niet behandelde gewonden was er in de post zelf geen plek, waardoor ze buiten op hun beurt moesten wachten. 

 

2 A.D.S. ( Advanced Dressing Station) deze vooruitgeschoven verbandpost bevonden zich in de gevechtszone van de Field Ambulance. Ze bevonden zich ongeveer 1 tot 2 kilometer achter de gevechtslijn. Ze werden, indien dat kon, ondergebracht in een betonnen schuilplaats (bv. ESSEX FARM dug-outs, gelegen langs de weg Ieper Boezinge in de berm van het kanaal Ieper- IJzer) of in ondergrondse, met houten stutten en stalen golfplaten verstevigde, kamers( bv. DUHALLOW-Dug-outs ook gelegen in de kanaalberm van de Ieperlee). Deze vooruitgeschoven verbandpost ston onder de leiding van een R.A.M.C. kapitein, de bezetting varieerde sterk naargelang de grote van de hulppost. Ook hier werden er slechts, als de situatie daarom vroeg, kleine chirurgische ingrepen verricht. Er werd een meer uitgebreide verzorging gegeven en een steviger verband gelegd. Verder was deze post vooral een tijdelijke rustplaats op de route weg van het front. De binnenkomende stretcher cases werden hier ingedeeld in:

  • SITTING CASES = zittende gewonden
  • LYING CASES = liggende gewonden

 

Na de verzorging in de A.D.S. ging men of terug naar de regimentszone voor normale frontdienst, of men werd naar een C.P. (Collecting Point = verzamelpunt) of naar een D.C.S. ( Divisional Collecting Station = verzamelpunt van de divisie). Dat overbrengen gebeurde met een wielberrie of een H.T. Ambulance of met een M.T. Ambulance (Motor Traction) van het R.A.M.C, of met een G.S.Wagon ( General Service Wagon = paardenkar voor alle gebruik) van de A.S.C. Soms gebeurde dit transport ook via een smalspoor.

 

3 FIELD AMBULANCE (veldambulance), nee dat was geen ambulancewagen maar wel een medische eenheid die actief was in de gevechtszone van de divisie. Er waren drie veldambulances per divisie, t.t.z. één per brigade en elke veldambulance bestond uit nog eens drie secties die elk zelfstandig konden werken. Elke sectie bestond uit medische officieren, brancardiers, verplegend personeel, klerken en koks. Deze secties hadden hun eigen materiaal, ze beschikten over tenten, chirurgische instrumenten, medische toestellen, brancard, verband enz.

De Field Ambulance volgde in de regel zijn eigen brigade, wiens zieken het moest bijeenbrengen en verzorgen bij elke verplaatsing en tijdens de rustperioden van de divisie. Tijdens de veldslagen, zorgden zij er met hun brancardiers (niet met de regimentsbrancardiers), hun ambulancewagens, en paardenkarren voor de evacuatie van de gewonden vanaf de Regimental Aid Post tot aan het Main Dressing Station (M.D.S.) waar de verantwoordelijkheid van de divisie ( du ook die van veldambulance) ophield. Van daar af nam de M.A.C. (Motor Ambulance Convoy = gemotoriseerd ziekenwagen konvooi) de dienst over.

 

4 M.D.S. ( Main Dressing Station ), deze hoofdverzorgingsposten lagen al meer dan vijf kilometer achter het front. Ze werden ondergebracht in Nissen-huts, Armstrong-huts, barakken of tenten. De Main Dressing Stations lagen in het operatiegebied van het Korps en stond onder het commando van een majoor. Deze hoofdverzorgingsposten werden ingedeeld in twee soorten:

  1. C.M.D.S. (Corps Main Dressing Station) FOR LILIGHTLY WOUNDED. Hier werden de lichtgekwetsten vanuit het W.W.C.S. opgevangen (bv. Red Farm Brandhoek in Poperinge).
  2. C.M.D.S. (Corps Main Dressing Station) FOR SEVERELY WOUNDED. Dit was het opvangcentrum voor de zwaargewonde Stetcher Cases uit de D.C.S. (bv. Gwalia Farm gelegen langs de weg Elverdinge – Poperinge)

 

De gasslachtoffers werden in het Main Dressing Station in speciale tenten onder gebracht. In het M.D.S. werden de verbanden gecheckt en ververst. De minder erge gevallen werden terug naar het front gestuurd, eventueel ging dit eerst via een Divisional Resting Station (D.R.S. = convalescentiecentrum van de divisie). Ergere casussen konden, indien dit nodig was om te overleven, voor één dag in de M.D.S. voor zware cases gehouden worden voor ze werden door verwezen naar een C.C.S. (Casualty Clearing Station = veldhospitaal ). Dit vervoer gebeurde met gemotoriseerde ziekenwagen of per breedspoortrein in gewone wagons. De lichtgewonden die toch nog verdere verzorging nodig hadden werden in gewone vrachtwagens van het Motor Ambulance Convoy naar een C.C.S. vervoerd.

 

5 C.C.S. (Casualty Clearing Station = veldhospitaal ) Deze hospitalen werden soms geïnstalleerd in grote gebouwen en werd aangevuld met tenten en barakken.  Soms bestond een Casualty Clearing Station volledig uit markiezententen en grote barakken, deze bevonden zich op meer dan 15 kilometer achter de gevechtslinies (bv Remy Siding Poperinge, dat was waar nu het Lysstenhoek Military Cemetery gelegen is). Deze veldhospitalen lagen nog in de zone van het korps. De bevelvoerende officier was er een luitenant-kolonel, die er werd geassisteerd door meerdere artsen en chirurgen en het nodige aantal verplegers of verpleegsters. In een C.C.S. voerde men de eerste lichtere heelkunde uit. Men deed er de extractie van kogels en granaatsplinters en men naaide er de vleeswonden toe. Deze veldhospitalen hadden soms een capaciteit van meer dan 500 bedden en konden er meerdere  Field Ambulances opvangen. Medisch gezien stelde een veldhospitaal wederom weinig voor. Het aantal dokters was ook hier te gering voor het enorme aantal gewonden, bovendien waren er veel mannen met verwondingen waarvan men het bestaan niet eens had vermoed. Dus was de kennis om die wonden te genezen dan ook niet aanwezig. Ook de meest competente en ervaren chirurgen verloren weleens de moed als er weer eens een lading kapotgeschoten lijven werd binnen gebracht, om dan nog niet te spreken van de vele dokters die net waren afgestudeerd of van een huisartspraktijk op het platteland afkomstig waren. Tijdens een offensief werkten de artsen dag en nacht door, maar ze hadden geen verweer tegen de niet aflatende stroom van gewonden, ook niet als vijandelijke gewonden terzijde werden gelegd. Het C.C.S. was dan ook een onpersoonlijke fabriek waar er voor individuele aandacht geen tijd was.

 

K.E. Luard, een verpleegster van het British Red Cross, zag bij Ieper in augustus 1917 veel gewonden sterven: “Hun bedden werden meteen weer gevuld. Men is zo gewend geraakt aan hun sterven, dat het geen indruk meer achterlaat behalve een vaag gevoel van medisch falen. Je vergeet totaal dat ze eens burgers waren, dat ze gisteren nog gezond van lijf en leden waren. Het enige wat je weet is dat ze dode soldaten zijn, en dat er duizenden zijn zoals zij. Nogal beestachtig, niet waar?”

 

De Casualty Clearing Hospitals kenden ook af en toe organisatie problemen want de gewonden kwamen zeer onregelmatig aan bij het veldhospitaal. Als een veldhospitaal overstroomde van gewonden dat kon het best zo zijn dat de artsen en verpleegkundigen van een C.C.S. iets verderop niets te doen hadden, zoals het ook zo kon zijn dat de gewonden vanuit het veldhospitaal weer naar de eerstehulppost teruggestuurd werden omdat ook zij afgeladen vol zaten en verder vervoer onmogelijk bleek. Vaak was dit verder transport niet mogelijk omdat men de absolute voorrang gaf aan het vervoer van munitie en aan de aanvoer van versterkingstroepen en dan pas aan de gewonden. In het begin van de oorlog verbood men het Royal Army Medical Corps zelfs van gemotoriseerd vervoer te gebruiken, want de wegen waren al genoeg overspoeld met belangrijkere transporten!

 

Na een herstelperiode konden de genezen mannen via de C.M.D.S. terug aan het front ingezet worden. De zwaardere cases die buiten de mogelijkheden en bevoegdheden van de verzorging in een C.C.S. vielen werden per Motorambulance van het M.A.C. of per Ambulance Train (ziekentrein), en in sommige gevallen per rivierboot overgebracht worden naar de Base Hospitals in Frankrijk. Deze vaste basishospitalen, onder verantwoordelijkheid van het leger, lagen aan de Franse kanaalkust, vb. Duinkerke, Calais, Boulogne enz. Deze grote hospitalen hadden een capaciteit van 1000 tot 2000 bedden. Deze hospitalen stonden onder het bevel van een kolonel en hadden een uitgebreid medisch team van medische-, chirurgische-, orthopedische-, tandheelkunde-, en röntgenspecialisten en verpleegkundigen, daarnaast was er ook heel wat keuken-, onderhouds- en technisch personeel.

 

De meeste mannen die hier werden verzorgd konden achteraf na de nodige convalescentietijd terug naar het front bij hun regiment of ze kregen een taak achter het front bij een andere eenheid. De ergste cases, dat waren de mannen die een amputatie van één of meerdere ledematen hadden ondergaan of zij waren voorgoed doof of blind of ze moesten nog een lange herstelperiode doorstaan, werden per hospitaalschip naar Groot-Brittannië overgevaren en werden daar opgenomen in de General Hospitals (algemeen hospitaal) Dit waren vaak gewone militaire en burgerlijke hospitalen die dateerden van voor de oorlog. In sommigen van die ziekenhuizen werden de burgers en de militairen er samen verzorgd.

 

De Britse militaire artsen hielden tijdens de oorlog toezicht op meer dan 600.000 bedden, waarvan de helft op het thuiseiland stond. In het begin van de oorlog waren er geen gemotoriseerde ambulances. Bedden waren er niet, men moest zich met stretchers behelpen. Steekkarren en hospitaaltafels waren een zeldzaamheid. Dit alles werd sterk verbeterd in de daarna volgende jaren waarin de miljoenen Britse zieken en gewonden 1.088 miljoen maal een medicijn kregen toegediend. De medici hadden 1,5 miljoen spalken en 108 miljoen verbanden aangelegd, 7250 ton katoen verbruikt en meer dan 20.000 keer een kunstoog ingezet. Maar hun inzet koste ook het leven van heel wat dokters, brancardiers, verplegers, verpleegster en ander medisch personeel. Heel wat leden van het R.A.M.C. kregen één of meerdere militaire onderscheidingen toegekend (6501)! De hoogste Britse militaire onderscheiding, het Victoria Cross, werd 13 maal toegekend, daarnaast werden er nog heel wat Military Crosses (1.484 ) en Military Medals (3.002) en andere onderscheidingen uitgereikt aan deze non-combattanten.

 

 

Meer artikels
Cryer Farm Bunker ( Duitse medische hulppost). 04-09-2017
Geluveld (Zonnebeke) België.

De Cryer Farm Bunker ligt ca. 300m ten NO van het kruispunt Zandberg, dat tijdens de oorlog door de Britten 'Clapham Junction' werd genoemd  in Geluveld.

lees meer ...
Griekse Militaire Begraafplaats ' 05-09-1918'. 03-09-2018
Doirani Griekenland.

Voor de meesten onder ons is de Slag bij Dojran ( ook Dorian geschreven) een totaal onbekend gevecht uit WOI.

lees meer ...
Jägerdenkmal 'Seinen Helden'. 15-05-2017
Hartmannswillerkopf ( Vieil Armand) Frankrijk.

De Fransen waren in 1914 van plan om zelf aan een snelle opmars te beginnen naar Elzas-Lotharingen, terwijl o.a. de Britse troepen de Duitsers op Belgisch grondgebied moesten tegenhouden.

lees meer ...