Medio september 1916 beval het Italiaanse opperbevel dat er een in de Karst een nieuw offensief op gang moest gebracht worden. Dit gebod zou resulteren in een de zevende slag aan de Isonzo rivier, deze zou zich afspelen van 14 tot 17 september 1916.
De Italiaanse stafchef Luigi Cadorna, was er van overtuigd dat het verlies van Gorizia de manschappen van de Oostenrijks-Hongaarse Generalfeldmarschall Svetozar Boroević had verzwakt. Tegelijkertijd wou hij ook proberen te profiteren van het feit dat nu ook Roemenië, sinds 27 augustus 1916, het oorlogstoneel had betreden. Cadorna dacht dat daardoor het Oostenrijks-Hongaarse rijk verplicht zou zijn om divisies naar het Balkanfront te sturen.
Maar de Habsburgse troepen waren helemaal niet verzwakt of slecht voorbereid. Binnen een korte tijd kwamen er zelfs versterkingen aan, vooral materiële middelen, en ze hoefden helemaal geen manschappen over te brengen naar het nieuwe Roemeense front. Verder werden er nog twintigduizend Russische krijgsgevangenen van uit hun gevangenenkampen overgebracht naar de Karst. Daar moesten de Russen nieuwe loopgraven uitgraven maar ook installaties en artillerie-emplacementen bouwen. In de zone van Vallone ontstonden er vier nieuwe defensievelijnen.
De aanval ontvlamde in de morgen van 14 september, zoals gebruikelijk werd die aanval geopend met een zwaar artilleriebombardement die de Oostenrijks-Hongaars frontlinie moest vernietigen. Na de casserende vuurkracht van het Italiaanse geschut was het de beurt aan de infanterie. Het Italiaanse Derde Leger, dat geleidt werd door de Hertog van Aosta, viel aan met 100.000 man. De Italianen vielen aan langsheen een front dat slechts 8 km breed was. Al die aanvallen werden geleidelijk teruggeslagen door de mannen van het 7e corps van aartshertog Joseph August von Österreich. De Oostenrijkers gebruikten hiervoor hevig mitrailleurvuur, vlammenwerpers en traangas. In de drie a vier dagen dat de 7e Isonzo-slag woedde werd er weinig succes geboekt, maar de beide partijen leden er wel weer zware verlezen. De Italianen slaagden er weeral niet in om die taaie weerstand van de Oostenrijks-Hongaarse troepen te doorbreken. Doch in werkelijkheid begon het Habsburgse leger toch de eerste barsten te vertonen, de versterkingen die er de gedurende de laatste weken waren aangekomen bestonden vaak uit mannen van middelbare leeftijd die een ontoereikende fysische en militaire voorbereiding hadden gekregen. Daarbij kwam nog dat het Oostenrijks-Hongaarse leger bestond uit mannen die afkomstig waren van over het gehele keizerrijk, ze hadden verschillende nationaliteiten en ze stamden uit allerhande etnische groepen. Deze mannen moesten hier dan samen leven, uiteraard leidde dit tot interne wrijvingen en spanningen. Eén ding was er wel op vooruitgegaan, hun haat, hun onwrikbare en verbeten haatgevoel tegenover hun gemeenschappelijke Italiaanse vijand!