Deze Britse militaire begraafplaats in de West-Vlaamse gemeente Moorsele ligt achter het voormalige klooster van de Heilige Familie. In 1914 toverden Duitse medische eenheden het klooster om in het Reserve-Feldlazaret 93. Enkele maanden later, in het voorjaar van 1915, hadden de Duitsers in Moorsele nood aan een nieuwe begraafplaats, want het kerkhof was te klein geworden en dus begonnen ze met de aanleg van het Lazarettfriedhof Nr 93. Geleidelijk aan groeide het aantal kruisen. De laatste Duitser die er begraven werd was Armierungsoldat Arthur Thierbach. Hij werd geboren op 7 september 1889 in Naumburg/Saale en stierf op 25 september 1918 in het Feldlazaret 309. Hij zou begraven zijn geweest op het Lazarettfriedhof in graf 861, maar bij het ontruimen van de begraafplaats in 1930 bleek echter dat het graf leeg was! De Duitse dodenakker bleef in gebruik tot op 14 oktober 1918, toen werd het dorp ingenomen door de 15th Royal Irish Rifles. Ooit lagen hier meer dan 800 Duitsers maar die werden in de jaren 1930 naar Menen Wald overgebracht.
Na de bevrijding van het dorp werd het klooster ook door diverse Britse medische units in gebruik genomen, ook het 64th Casualty Clearing Station werd er tijdelijk ondergebracht. Ook de Duitse begraafplaats achter het klooster werd verder gebruikt door de XIX Corps Burial Officer. Vanaf nu werden de Britse doden wel in een apart perk begraven en de enkele Britten die door de Duitsers tussen hun doden waren begraven, werden naar dit perk overgebracht. Vijf Britse slachtoffers (4 Canadese officieren en 1 soldaat ) die op het kerkhof rond de kerk van Moorsele lagen werden ook herbegraven op het Moorseele Military Cemetery. In 1929 werd er nog 1 graf uit Cuerne Churchyard (kerkhof Kuurne) bijgezet. Er liggen nu 98 Britten ( waaronder 8 Canadezen) begraven. Ooit lag hier ook een Franse oorlogsdode, maar wat er met hem gebeurde is niet helemaal duidelijk.
Eén van de Britten die hier zijn laatste rustplaats vond was de Canadese Major Stanley Livingstone Jones van het PPCLI (Princess Patricia’s Canadian Light Infantry (Eastern Ontario Regiment) ). De Majoor werd geboren in Wolfville, Nova Scotia, Canada. Hij had als vrijwilliger gediend in de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika (1899-1902). In 1901 werkte hij in Calgary als advocaat in zijn eigen advocatenkantoor. Bij het uitbreken van de oorlog was hij één van de eersten van zijn stad om dienst te nemen. Hij werd luitenant bij het PPCLI en kwam zo al vlug terecht aan het Vlaamse front. Jones raakte tweemaal gewond, de eerste maal op 25 januari 1915 en een tweede maal op 25 mei 1915.
Op 2 juni 1916 kregen de Canadezen het in de regio van Mount Sorrel (Zillebeke) zeer zwaar te verduren. Een Duitse aanval uitgevoerd door de troepen van het XIII. Armeekorps, die werd ingeleid met een hevige artilleriebeschieting, zorgde voor heel wat doden en gewonden. Veel van de gewonden werden gevangen genomen en afgevoerd naar Moorsele. Ook Major Jones geraakte die dag bij Sanctuary Wood gewond. Maar door de gevaarlijke toestand op het slagveld kon hij niet weggebracht worden! Het zou 36 uur duren vooraleer de Duitsers, en dat met een zeker gevaar voor hun eigen leven, de gewonde Canadese majoor konden evacueren. Gedurende al die tijd werd Jones geholpen en zo goed als kon verzorgd door een kameraad.
Op 4 juni ’16 werd de majoor eindelijk binnengebracht in het klooster van Moorsele. De Duitse bevelvoerende dokter, Hans von Pezold, zorgde ervoor dat de man in een aparte kamer gelegd werd. Aangezien dat Major Jones aan de rug gewond was kreeg hij een matras bovenop de strozak. Jones bedankte de dokter in het Duits en vroeg hem daarop, ditmaal in het Frans, om mineraalwater. Toen Jones werd onderzocht stelde men vast dat zijn long door een kogel doorboord was, bij iedere ademhaling ontsnapte er lucht langs de wonde. De majoor was ondanks alles toch relatief tevreden. Nog dezelfde dag schreef hij naar zijn echtgenote Lucile, zij was als verpleegster actief in Champigny-sur- Marne (regio Parijs). Zij stuurde vervolgens het nieuws per telegram door naar Canada: “Stanley prisoner: seriously wounded”. In Canada werden er plannen gesmeed om Major Jones te ruilen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, vooral in de eerste jaren, konden zwaargewonde gevangenen, doordat ze principe uitgesloten waren van verdere deelneming aan de gevechtsacties, uitgewisseld worden tussen de strijdende partijen. Dat gebeurde vooral via Zwitserland. De nodige contacten werden gelegd, maar de nodige tijd speelde in het nadeel van de Majoor!
Op 5 juni 1916 kwam Generaloberatz Reinhardt, de nieuwe Korpsartz van het XIII. Armeekorps op bezoek in het klooster van Moorsele. Dr. Hans von Pezold besprak met hem de 'case Jones' en vroeg hem hoe hij de Canadese majoor moest behandelen. Reinhardt antwoorde dat hij de Canadees moest helpen zoals hij zelf zou willen behandeld worden moest hij gewond in Britse handen vallen. Een aantal andere artsen protesteerden, deze reactie ontsproot uit hun ontevredenheid over de behandeling van de Duitse krijgsgevangenen. Ook de kok maakte, en dat op uitdrukkelijk bevel van Dr. von Pezold, met tegenzin officiersmaaltijden klaar voor de Canadese majoor. Er werd eventjes gesuggereerd om Jones over te brengen naar een Offizierslazaret, maar om bewakingsmoeilijkheden ging dat uiteindelijk niet door. Er werd beslist dat Jones, van zodra hij beter was, overgebracht zou worden naar Ledegem.
Op 8 juni’16 lag Stanley Jones lijkbleek en met een zwakke polsslag in zijn bed. Dr. von Pezold die op inspectie was in het klooster werd in allerijl tot bij de majoor geroepen. Ondertussen was dr. Volkmann bezig met het bloed uit de borstholte te trekken. Beademing met zuurstof, het inspuiten van kamfer en het aanleggen van een infuus met zoutoplossing brachten de patiënt terug bij. Stanley bedankte de dokters. Dr. von Pezold liet een andere gewonde Canadees ( die man was oorspronkelijk afkomstig van Corsica en droeg de naam Bonaparte, hij was familie van de vroegere Franse keizer Napoleon Bonaparte) halen om te helpen vertalen. Toen men Jones de vraag stelde of hij nog iets wou meedelen aan zijn familie, keek hij verbaasd op en vroeg dan of hij zou doodgaan. Dr. von Pezold repliceerde daarop dat hij hopelijk nog vele jaren zou leven. De dokter vertelde Jones dat zijn toestand kritiek was geweest, maar dat het nu terug beter ging met hem. Ondanks de nodige aandacht en verzorging overleed Stanley uiteindelijk om 13u30. De dood van de dankbare en bescheiden majoor was ondanks alles ook voor Duitse verplegers die hem hadden verzorgd een triest gebeuren. Nog dezelfde dag (8 juni 1916) om 15 uur werd majoor Jones begraven.
In een lange stoet trok men van aan het mortuarium naar het Lazarettfriedhof. Op kop van de begrafenistoet liep Feldwebel Rist, hij werd gevolgd door het muziekkorps van IR ( Infanterie – Regiment) 157, daarachter marcheerde een compagnie Landsturm-soldaten met geladen geweer. Dan volgden er drie lijkwagens, op de eerste wagen lag de Canadese majoor Jones onder een paars baarkleed, in de ander twee wagens lagen telkens twee militairen, onder hen nog een andere Canadees die ook in het hospitaal gestorven was. Na de lijkwagens stapten twee aalmoezeniers, een katholieke en een protestantse. De geestelijken werden op hun beurt gevolgd door officieren en artsen en uiteindelijk nog 30 militairen, met op kop de twee Duitse verplegers die Jones verzorgd hadden. Nieuwsgierige toeschouwers werden door politie op afstand gehouden. Op het Friedhof stonden heel wat zieken en gewonden de lijkstoet op te wachten, daarbij ook verschillende Britten. Toen het muziekkorps zweeg hield aalmoezenier Rieger een toespraak, en aalmoezenier Spohn verzorgde de gebeden. De eredienst werd afgesloten met een eresalvo.