Het ontstaan van deze Franse oorlogsbegraafplaats, de grootste in België, dient gezocht te worden in de onmiddellijke omgeving van de 'ambulance St.-Charles' of 'ambulance de Frezenberg' tijdens de eerste slag om leper. Deze hulppost was geïnstalleerd in de gebouwen van een wijkschooltje. Het schooltje stond in feite noch aan de Potyze, noch aan de Frezenberg, maar dicht bij de Verlorenhoek op de plaats van de huidige begraafplaats. De verbandplaats fungeerde als verzamelpunt voor zwaar gekwetsten die vanuit de verschillende regimentsposten, over Zonnebeke verspreid, doorgestuurd werden nadat ze de eerste zorgen hadden gekregen. Velen onder hen bezweken in de hulppost en werden vlakbij begraven. Dat verklaart de concentratie van een groot aantal Franse en Britse begraafplaatsen aan de Verlorenhoek en de Potyze, waar inhet kasteel een Britse hulppoost werd ondergebracht.
St.Charles-de-Potyze fungeerde vanaf 1919 ook als verzamelplaats voor de overal verspreide graven. Aanvankelijk heerste op de begraafplaats de grootste wanorde. Van overal kwamen pas ontdekte lijken aan, die soms dagenlang in ruwe houten kisten op een hoek van de begraafplaats bleven staan. Bij een eerste organisatie kregen alle graven een eenvoudig withouten grafkruis met daarop de naam in zwarte letters. Het plan van de graven werd zodanig opgemaakt, dat langs beide zijden van de centrale laan alleen officieren werden begraven. Veel oud-strijders, die op bedevaart kwamen als eerbetoon aan hun gesneuvelde kameraden, waren diep teleurgesteld over de toestand van de Franse dodenakkers, dit zowel te Ieper als te Kemmel.
Zes jaar na het einde van de oorlog, wanneer alle Britse oorlogsbegraafplaatsen al hun definitief, keurig verzorgd uitzicht hadden, was de toestand op St.-Charles zo erg dat in het Franse oud-strijdersblad 'La voix du Combattant' een noodkreet weerklonk! Onder de titel 'La misere des morts' verscheen een zeer uitgebreid artikel. Naar aanleiding van dit artikel volgden een aantal reacties van oud-strijders- en vaderlandslievende verenigingen. 'Le Souvenir Français' richtte een expressief protest aan het Franse ministerie, met de vraag welke bedoelingen de Franse staat had met dit 'Cimetière'. Het antwoord van de betrokken minister vermelde uitdrukkelijk dat de begraafplaats behouden zou blijven als aandenken aan de Franse aanwezigheid in de regio Ieper. Op zondag 19 april 1925 concretiseerde het verzet tegen de lamentabele toestand zich in een indrukwekkende betoging. Een vijftigtal Franse en Belgische oud-strijders verenigingen hielden er een stilzwijgend protest tegen de verregaande vervuiling van de begraafplaats.
Op 15 juli 1927 werd op de begraafplaats een onbekende soldaat ontgraven. Voor deze gelegenheid was er tussen het hoog opgeschoten gras en onkruid een rouwkapel opgericht, en was er een Belgische erewacht aanwezig. Pas op zondag 02 mei 1928 werd de begraafplaats dan toch ingewijd door de bisschop van Rijsel.
Nu ligt de begraafplaats er waardig en vredig bij. Een Bretoens kruis met piëta( kalvariegroep) van de beeldhouwer Jean.Fréour rouwt over de doden. Achteraan op de begraafplaats dichtbij het massagraf en de driezijdige obelisk ( = Hulde voor drie Franse infanterieregimenten 125e, 32eR.I en 22eRI.), word jaarlijks op 11 november een herdenkingsplechtigheid gehouden waarbij o.a. de 'Last Post' weerklinkt.
Tekening van een Franse soldaat eind 1915.